W ORLD E XPLORER     

Siteoverzicht
Email
Homepage
     

Rubriek : Dier - algemeen

De mens slaat toe ...

Omstreeks het jaar 1800 graasden op de uitgestrekte prairies van Noord-Amerika enorme kudden bizons. Ze vormden de grootste bevolking van grote zoogdieren van ��n soort, die de aarde ooit heeft gekend. Hun aantal werd op niet minder dan zestig miljoen geschat. De hemel boven de bizons werd soms verduisterd door grote zwermen trekduiven. Van die trekduiven waren er ruim vijfhonderd miljoen, meer dan alle andere vogels in Noord-Amerika samen. Nog geen eeuw later was dit beeld totaal veranderd. In 1893 waren er nog maar vijfhonderd bizons over. En in 1900 werd de laatste trekduif neergeschoten. Hoe heeft dit onvoorstelbare drama zich kunnen voltrekken ?
De bizons werden in Noord-Amerika buffels genoemd. Ze hadden weinig natuurlijke vijanden en ook van de mens hadden ze niet veel te duchten. Alleen de Indianen maakten met pijl en boog jacht op hen. Maar de Indianen doodden nooit meer dan ze voor hun eigen levensonderhoud nodig hadden. Zo kon, eeuwenlang, het aantal bizons ongeveer gelijk blijven.
Het werd echter heel anders, toen kort na 1800 de eerste Europese ontdekkingsreizigers vaste voet in Amerika begonnen te krijgen. Die ontdekkingsreizigers werden gevolgd door grote drommen kolonisten. Mensen die naar Amerika trokken om daar hun geluk te beproeven en maar ��n doel voor ogen hadden : zo snel mogelijk rijk worden. Ze verstoorden het evenwicht tussen de natuur en de mens, dat eeuwenlang had bestaan, volkomen.
De kolonisten brachten paarden met zich mee. Voor de Indianen was een paard een dier dat ze niet kenden. Ze keken dan ook eerst wat vreemd en bang tegen dit nieuwe dier aan. Maar al heel gauw raakten ze aan paarden gewend en leerden er uitstekend mee omgaan. Op zichzelf was de komst van het paard nog geen bedreiging voor de bizon. Maar de blanken brachten nog iets mee dat de Indianen niet kenden : het geweer. En het paard en het geweer samen zouden wel rampzalige gevolgen voor de bizon hebben. De Indianen konden toen op hun snelle paarden en met het geweer in aanslag jacht op de bizons gaan maken. Dat was nog eens wat anders, dan jagen te voet met pijl en boog ! Het resultaat laat zich gemakkelijk raden. Bij duizenden werden de bizons neergeschoten.
De kolonisten moedigden deze moordende jacht hartstochtelijk aan. De huiden van de bizons konden voor veel geld in Europa verkocht worden. Ze hoefden er de Indianen alleen maar wat geweren en munitie voor te betalen. De Indianen waren dolblij met het nieuwe schietwapen. Hoe meer huiden ze aan de blanken leverden, hoe meer geweren ze kregen. En zo werd de rampzalige kringloop steeds maar groter. De handel in huiden bloeide, maar steeds meer bizons stierven. De grote slachting was begonnen. In het jaar 1868 waren er van die zestig miljoen bizons nog maar acht miljoen over. Het leek wel of niemand het gevaar zag of wilde zien. Bijna niemand. Alleen in de staat Idaho begon men een angstig vermoeden te krijgen waartoe dit alles zou leiden. Daar werden in 1870 maatregelen getroffen om de bizon te beschermen.
Door de komst van steeds meer kolonisten ging Noord-Amerika een snelle ontwikkeling tegemoet. Overal verrezen nieuwe steden en het vervoer tussen de steden nam steeds meer toe. Er werden dwars over dit reusachtige continent, van kust tot kust, spoorwegen aangelegd. Vaak liepen de spoorwegen midden door de gebieden waar de bizons nog in betrekkelijke rust konden grazen. Bizons hebben de eigenaardigheid in zeer grote kudden te leven. Die kudden waren hinderlijk bij het aanleggen van de spoorwegen. Ze vernielden vaak de rails en soms zelfs dwongen ze treinen middenin de prairie tot stilstand. De jacht op de bizon werd in verhevigde mate voortgezet. Toen waren het vooral de spoorwegmaatschappijen die daarvan de grote aanstekers waren.
In 1893 kwamen in Noord-Amerika nog slechts vijfhonderd bizons in het wild voor. Zeven jaar later was ook dat laatste restje uitgeroeid. Wie toen in Amerika nog een bizon wilde zien, moest naar een natuurpark. In het Yellowstone Park werden twintig bizons onder beschermende omstandigheden in leven gehouden. Maar het geluk was met de mens. In een dicht oerwoud in Canada ontdekte men op zekere dag nog een hele kudde van de nauwverwante bosbizons. Die ontdekking heeft er belangrijk aan meegeholpen om deze diersoort in stand te houden.
Nog tragischer dan het verhaal van de bizons is dat van de trekduiven (zie foto). Omstreeks 1840 was de trekduif nog de meest voorkomende vogel in Amerika. Zestig jaar later werd de laatste van de vijfhonderd miljoen in het wild levende trekduiven neergeschoten. Op het ogenblik is er geen enkele trekduif in Amerika meer te vinden. Want ook de laatste in de dierentuin levende trekduif overleed.
Het was een geliefkoosde sport van de Amerikanen om op trekduiven te jagen. Toch zou het de jagers alleen nooit gelukt zijn om deze vogelsoort uit te roeien. De trekduif vermenigvuldigde zich namelijk snel. In ��n jaar tijd waren ze in staat hun aantal te verviervoudigen. Behalve de jagers moesten dan ook de houthakkers eraan te pas komen om hun ondergang te bewerkstelligen. De bossen waarin de trekduiven leefden, werden omgehakt om er landbouwgronden van te maken of om er steden te bouwen en fabrieken te vestigen.
Het is vaak moeilijk om te zeggen op welk tijdstip precies een bepaalde diersoort is uitgestorven. Maar van de reuzen-alk weten we dat heel nauwkeurig. De reuzen-alk was een grote vogel, die nauwelijks kon vliegen en niemand kwaad deed. In 1844 leefden nog twee van deze vogels op een klein eilandje in het noorden van de Atlantische Oceaan. In juni van dat jaar betraden drie mannen het eiland. Twee van die mannen doodden elk een reuzen-alk en de derde trapte het ei stuk. Voor de veren van de vogels kregen de mannen later negen Engelse ponden ....
Niet altijd werden diersoorten zo zinloos uitgemoord. De Carolina-parkiet bijvoorbeeld werd uitgeroeid omdat deze vogel grote schade aanrichtte in de appelboomgaarden van de boeren. Het wapitihert was zeer gezocht om zijn tanden. Men droeg die tanden als amuletten, want men dacht dat ze geluk brachten. Het wapitihert brachten ze echter geen geluk. Hij overleefde de belangstelling van de mens voor zijn tanden echter wel. Hij is niet uitgestorven. Dat gebeurde wel met de Arizona-wapiti's. De laatste van deze herten werd in 1916 doodgeschoten.
Behalve bizons, trekduiven, reuzen-alken en wapiti's zijn er nog talrijke andere inheemse dieren in Amerika uitgeroeid. En het voortbestaan van onder andere de grijze beer of grizzlybeer, de zeeotter, de Arizona-jaguar, de poema, het dikhoornschaap, bepaalde soorten zeeleeuwen, de walrus en de Californische condor wordt ook heden ten dage nog ernstig bedreigd. Het is zelfs heel goed mogelijk dat de in Amerika zo bekende witkop-arend over enkele jaren eveneens geheel verdwenen zal zijn, met als uitzondering misschien in een beperkt gebied in het hoge noorden.
De houding van de Amerikanen tegenover de in het wild voorkomende dieren getuigt van een merkwaardige tweeslachtigheid. Aan de ene kant richten ze uitgestrekte natuurreservaten voor hen in en prachtige wildparken. Het Yellowstone Park was zelfs het eerste natuurreservaat ter wereld. Aan de andere kant is het jagen op wilde dieren een zeer geliefde sport in Amerika. Een sport waarbij ook steeds zeldzamer wordende diersoorten niet worden ontzien. Het is echter niet juist om alleen de jagers er de schuld van te geven dat de eens zo rijke wildstand in Amerika een steeds armoediger aanblik heeft gekregen. Ook de niet geringe lucht- en watervervuiling, veroorzaakt door de talrijke industrie�n, heeft daaraan meegewerkt.
Eens zaten de Grote Meren tussen de Verenigde Staten en Canada boordevol forellen. Op dit ogenblik komen in sommige van deze meren nauwelijks nog forellen voor. Een gevolg van overbevissing ? Of een gevolg van het steeds vuiler wordende water ? Geen van beide is het geval. In dit uitzonderlijk geval heeft niet de mens, maar de natuur daar de hand in gehad.
Op een kwade dag is de zeeprik tot deze meren doorgedrongen. De zeeprik is een beruchte roofvis, die oorspronkelijk alleen het grote en zoute water van de oceaan als zijn jachtgebied koos. Maar de zeeprik paste zich wondersnel aan bij het zoete water van de Grote Meren. En het was zijn niet te stuiten vraatzucht, waarvan de forellen tenslotte het slachtoffer zijn geworden.
 


Klik hier om deze pagina als je startpagina in te stellen !

Google
 
Web www.worldexplorer.be
www.infoblog.be
© 2006 - WorldExplorer