Rubriek :
Poolgebieden
Mens en dier in de toendra
In dit troosteloze
landschap hebben er echter complete volksstammen geleefd. Mensen
die duizenden jaren lang een primitieve beschaving in stand
hebben gehouden. Hoe ze er ooit zijn toe gekomen om zich daar te
vestigen is onduidelijk, maar heden ten dage leven er in dit
randgebied ook nog �geharde� mensen. Die trekken zich weinig of
niets aan van onze 21ste eeuwse beschaving en leven net als hun
voorgangers van de visvangst en de jacht.
De dieren, waar men op jaagt voor hun vlees en hun huid, tonen
ons duidelijk dat de natuur hen heeft voorzien van een ingebouwd
mechanisme dat hen behoedt voor een pijnlijke dood door
bevriezing.
Het grootste deel van de in het noordpoolgebied voorkomende
dieren is homeothermisch of warmbloedig. De lichaamstemperatuur
van deze dieren blijft onafhankelijk van het klimaat rond de
37,8 graden Celsius. De koudbloedige of poikilothermische dieren
daarentegen nemen de koude op en worden lui. Afgezien van de
vissen en de insecten laten zij de poolstreek tijdens de winter
over aan de warmbloedigen.
Vissen
kunnen zich handhaven doordat hun leefklimaat (het zoute water)
vrij constant blijft qua temperatuur en in elk geval nooit
bevriest. Insecten vinden beschutting tegen de koude in de
pelzen en de veren van de dieren waaruit ze gedurende de
zomermaanden opnieuw tevoorschijn komen.
Warmbloedige dieren worden beschermd door hun isolatie
mechanisme. Deze isolatie wordt verzorgd door een vetlaag op
door met olie doortrokken weefsels onder de huid, en door een
dikke pels of veren op de huid. Deze dingen moeten dan wel
allemaal in voldoende mate aanwezig zijn. De uitstaande
pelsharen of veren zorgen voor extra warmte doordat ze de op
deze manier opgevangen lucht eerst verwarmen. De muskusos is
bovendien nog in staat om een lange binnenpels te laten groeien
die voldoende isolatie biedt voor de koude wintertijd.
Om het warmteverlies zoveel mogelijk te beperken kunnen de
dieren hun lichaam ook aanpassen. Wanneer de eskimohond
bijvoorbeeld wil rusten op slapen, dan rolt hij zich helemaal
op, waarbij zijn neus, oren, poten en staart helemaal in zijn
vacht verdwijnen.
In de zomermaanden hebben die dieren het vaak heel warm. Op deze
momenten worden de koolhydraten in hun voedsel in vet omgezet om
de koude van de volgende winter te kunnen weerstaan. Uit
onderzoekingen blijkt dat dieren die in het noordpoolgebied
leven, temperaturen doorstaan die tien graden hoger liggen dan
die welke de woestijndieren kunnen verdragen. Het lijkt dan ook
dat het mechanisme dat de isolatie tegen de koude regelt, even
afdoende werkt wat betreft de warmte.
Daarnaast zijn er dieren die over twee inwendige temperaturen
beschikken : ��n voor het lichaam en ��n voor de uitstekende
organen. Zo zijn bijvoorbeeld sommige poolvogels in staat de
bloedtoevoer naar de poten te versnellen, zodat deze niet kunnen
bevriezen, ook al zijn ze misschien kouder dan de rest van het
lichaam. Rendieren en andere zoogdieren zijn ook uitgerust met
dit twee-temperaturenstelsel in de lichaamswarmte.
Bijna alle vogels vliegen bij het aanbreken van de winterperiode
echter weg naar het zuiden, met inbegrip van de sneeuwgors, de
enige zangvogel van de toendra. Het wonderlijkste gedrag treffen
we echter aan bij het visdiefje, want dat verwisselt de ene
poolstreek voor de andere. Het legt een afstand van zo�n 16.000
kilometer af om van de zomer aan de zuidpool te gaan genieten,
maar keert dan weer terug naar de noordpool om er de eitjes uit
te broeden.