|
In
de tropische, subtropische en moessongebieden in
Zuidoost-Azi� het daartegenover gelegen Afrika en
Zuid-Amerika komen de eierleggende tandkarpers voor, de
Cyprinodontidae. Ze leven in stromend en stilstaand
water, maar ook in modderige vijvers. De volwassen
mannetjes van alle soorten zijn groter en mooier
gekleurd dan de onopvallende vrouwtjes, die meestal
bruinachtig zijn van kleur. De eieren worden meestal
gelegd op planten of op de zandige en modderige bodem.
Sommige vissen veranderen de structuur van de bodem waar
de eieren komen te liggen. De eieren rijpen zonder
onderbreking in gebieden waar altijd water is of hun
ontwikkeling wordt, in drooggevallen gebieden,
onderbroken door ��n of meer diapauzes (perioden van
spontane onderbreking). De soorten met een onderbroken
ontwikkeling worden ��njarige vissen genoemd. Bij de
Afrikaanse soorten is de onderbreking in de ontwikkeling
doorgaans korter en duurt een aantal weken of maanden,
terwijl de diapauze bij Zuidamerikaanse soorten wel twee
jaar kan duren.
Wanneer het droge seizoen aanbreekt, drogen de meertjes,
die geheel afhankelijk zijn van regenwater, op en de
volwassen vissen sterven. Alleen de eieren blijven
achter in de opgedroogde en gebarsten modder tot de
volgende regenperiode zich aandient. De vissen vallen
niet letterlijk uit de lucht, maar het regenwater draagt
er in belangrijke mate toe bij dat deze soorten in de
precairste omstandigheden toch kunnen overleven. De
meeste soorten zijn gewend in zeer zacht water te leven.
Gewoonlijk zijn de eieren plakkerig of het oppervlak van
de eieren is bedekt met draadjes en haakjes, waarmee ze
aan de bodem worden bevestigd. Het omhulsel van de
eieren is stevig. Ichtyologen hebben tot nu toe zo'n 430
soorten beschreven waarvan vele in aquaria worden
gekweekt.
|