Zeeotter
De
zeeotter of Enhydra lutris. Grootte :
lichaamslengte tot 1,2 meter, staart tot 36 cm.
Gewicht : mannetje 25 tot 40 kg en vrouwtje
gewoonlijk iets kleiner. Uiterlijk : aan land :
groot, glad, dik lichaam, korte poten, geboren
rug en dikke, puntige staart. In zee : drijft
vaak op z'n rug met de kop omhoog. Pels dicht,
bruin tot zwart, gezicht, wangen, nek en snor
lichter van kleur. Voeten (vooral van
achterpoten) vinachtig, zwart.
Verspreidingsgebied : langs de kusten; in het
noorden : langs de Grote Oceaan; in het oosten :
Zuid-Californi� tot de Aleoeten; in het westen :
Commandeurs-eilanden, Kamtsjatka-schiereiland en
Koerilen. Men onderscheidt drie geografische
ondersoorten : de oostelijke, noordelijke en
westelijke. De zeeotter, ook wel kalan genoemd,
is ��n van de grootste ottersoorten.
Hij was vroeger ��n van de algemeenste
zoogdieren aan de noordelijke kusten van de
Grote Oceaan. Door de intensieve jacht om zijn
schitterende pels gedurende de achttiende en de
negentiende eeuw was de soort bijna uitgeroeid.
Het herstel begon in 1910-1911 dankzij een
internationale beschermingsconventie; thans
nemen de aantallen in verschillende delen van
het vroegere verspreidingsgebied weer toe. Hij
bewoont zeer waarschijnlijk de kusten van Alaska,
Amchitka-eiland, Vancouver-eiland, het noorden
van de staat Washington en het zuiden van
Californi�. Zeeotter brengen de meeste tijd door
in ondiepe kustwateren, in baaien en beschutte
doorgangen waar kelp (Alaria, een bladwier)
overvloedig groeit. Zij voeden zich op de
zeebodem, duiken dan ongeveer een minuut per
keer op zoek naar mosselen, krabben, zeesterren
en zee�gels, waarbij ze meer jagen op gevoel dan
door middel van reuk en gezicht. Californische
zeeotters hebben onlangs geleerd om de
weggegooide drankblikjes, waarmee de zeebodem
daar is bezaaid, te onderzoeken omdat daarin
vaak kleine inktvissen of zeeoren (een soort
slak) huizen. Sinds lang zijn ze erom bekend dat
ze mosselen en andere dieren met een harde
schaal onder hun arm nemen, naar de oppervlakte
brengen en ze daar met stenen stuk breken,
waarbij ze hun borst als aambeeld gebruiken.
Tussen de maaltijden door liggen ze op hun rug
in het water te slapen, zacht snurkend en met
hun armen elegant over de borst gevouwen. Zij
paren in zee, in het voor jaar en in de vroege
zomer; de jongen (gewoonlijk ��n, zelden een
tweeling) worden acht tot negen maanden later
aan land geboren, waarschijnlijk na een periode
van uitgestelde inplanting van de bevruchte
eicel. De jongen worden onmiddellijk naar zee
gebracht en zwemmen gedurende een jaar of langer
met de moeder mee. Ouders en jongen onderhouden
contact door kreunende of blatende geluiden. De
huidige wereldpopulatie wordt geschat op zo'n
125.000 exemplaren.
|