W ORLD E XPLORER     

Siteoverzicht
Email
Homepage
     

Rubriek : Historische figuren

Soren Kierkegaard

Kierkegaard, S�ren Aabye (Kopenhagen 5 mei 1813 - aldaar 11 nov. 1855), Deens wijsgeer en protestants theoloog, wordt terecht als de grondlegger van de existentiefilosofie beschouwd. In zijn tijd volkomen miskend, is hij in de 20ste eeuw, na de Eerste Wereldoorlog, 'ontdekt' als de denker die de concrete, unieke bestaanswijze van de mens als uitgangspunt van zijn wijsgerige reflectie heeft gemaakt.
Kierkegaards gehele leven is gestempeld door de opvoeding van zijn vader, een uitermate somber en melancholisch man, gekweld door een sterk schuldgevoel omdat hij God in een ogenblik van ondraaglijke zwaarmoedigheid vervloekt zou hebben, een geheim dat hij kort voor zijn dood aan zijn zoon openbaarde.
Deze last heeft Kierkegaard de rest van zijn leven meegetorst en men heeft wel gesuggereerd dat al zijn geschriften niets anders zijn dan pogingen om dit geheim te verklaren zonder het ooit prijs te geven. Ook de spanningen rondom zijn verloving met Regine Olsen hebben zijn leven definitief gestempeld.
Kierkegaard kon niet tot het huwelijk besluiten, omdat er een gevoel van verlamming optrad bij de gedachte deze stap te doen. Het was de angst, een categorie die in de latere existentiefilosofie telkens in deze structuur, maar onder andere vormen, terugkeert, bijv. bij Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre: angst als grondstemming van de menselijke existentie. Angst en schuld hangen samen.
Op het moment dat de onschuld door de angst voor het niets doorbroken wordt, treedt de schuld in. Een ethisch schuldeloze schuld markeert het zijn van de mens. De schuld, evenals later bij Heidegger, heeft een ontologische kleur.
Toch trachtte Kierkegaard de schuld te verstaan en uit te werken vanuit concrete oorzaken. De vloek van zijn vader werd voor hem tot een vloek voor zijn geslacht, die hem schuldig maakte aan zijn verlovingsechec. Zo verstond Kierkegaard de schuld ook uit zichzelf als een normaal-menselijke verhoudingen doorbrekend, overmachtig gevoel. Sterk werd zijn schuldgevoel geprofileerd door het besef, in alles betrokken te zijn op God. Het huwelijk staat of valt met de keuze.
Existeren is kiezen. In de keuze vindt de mens zichzelf. Voor Kierkegaard is kiezen zoveel als het opvolgen van een categorische imperatief die niet door de 'Vernunft' wordt opgelegd, maar door God. In de keuze staat de mens voor God. Zijn beperktheid en betrekkelijkheid komen dan in het volle licht. 'Ik kan mij slechts als absoluut kiezen, wanneer ik mij als schuldig kies.'
In 1841 promoveerde Kierkegaard op een dissertatie Om begrebet ironie med stadigt hensyn til Sokrates (= Over het begrip ironie, met voortdurende betrekking op Socrates). Socrates ontmaskerde met zijn ironie de schijnwijsheid van zijn tijdgenoten en Kierkegaard wil door zijn ironie de relativiteit van de immanentie, van de zekerheden en absoluutheden accentueren.
De kracht van Kierkegaards ironie schuilt in de contrastwerking, waardoor hij absolute uitspraken meesterlijk weet te relativeren. Toch is zijn ironie niet afstandnemend en negatief. Zijn ironie stond in laatste instantie in dienst van zijn geloof. Uiteindelijk wordt in Kierkegaard het beeld zichtbaar van de man die worstelt om de bevrijding van de liefde in de liefde tot God, die gestalte krijgt in de liefde tot de naaste. Het gaat erom, de verticale lijn van de liefde tot God zichtbaar te maken in de liefde tot de naaste en zo de ander te helpen God lief te hebben. In eigenlijke zin existeert de mens pas als mens voor God.
Kierkegaard is een christelijk denker. Het verschil tussen hem en denkers als Sartre, Heidegger e.a. is hierin gelegen, dat deze laatsten denken vanuit een volstrekt immanent existentiebegrip, Kierkegaard vanuit het geloof. Vanuit het geloof wordt Kierkegaards positie tegenover het denken duidelijk. Het denken kan het absolute nooit bereiken. Zijn denken mondt uit in een onontwarbare paradox.
De hoogste paradox van het denken is iets te willen ontdekken wat het zelf niet denken kan. Het vasthouden aan de paradox is het geloof. Het geloof is een zaak van de gehele existentie, het is daad, 'vrezen en beven' dat niets met dogmatische zekerheden te maken heeft.
In zijn boek Stadier paa livets vej (1845; Ned. vert.: Stadia op de levensweg, 1987) tekent Kierkegaard de levensstadi�n waarop de mens tot vervulling komt van zijn eigenlijke menszijn: het esthetische, ethische en het religieuze stadium.
De esthetische mens is hij die kan denken over alles zonder enige betrokkenheid. Hij gaat schuil in de massiviteit van het algemene. Deze houding loopt uit op vertwijfeling en wanhoop.
De ethische houding accentueert de keuze, de beslissing. Maar hierin zoekt de mens zijn rechtvaardiging of veroordeling in algemene normen. Hij verlaat de sfeer van het algemene niet.
De religieuze houding wijst de algemeenheid af. Hier komt het op de persoonlijke verhouding tot God aan. Er is geen natuurlijke verbinding tussen moraal en religie. We komen in de sfeer van de religie door de sprong en niet via een geleidelijke voortgang. Socrates had geleerd dat hij die inzicht bezit in het zedelijke, dit ook doet. Maar Socrates zag niet dat het juist de wil is die zondigt. Deze ervaring kent de religieuze mens.
God zelf bewerkt dat de mens eraan herinnerd wordt dat hij in de onwaarheid is en wel door eigen schuld. Deze toestand van onwaarheid noemt Kierkegaard zonde. Zonde moet de mens geopenbaard worden.
Het zondebesef drijft de mens door de ergernis heen tot het waagstuk van het geloof. Hier schieten alle zedewetten schromelijk tekort. Genade is het laatste woord.
 


Klik hier om deze pagina als je startpagina in te stellen !

Google
 
Web www.worldexplorer.be
www.infoblog.be
© 2006 - WorldExplorer