Aardvarken
Groep : op het land levende
zoogdieren
Het
aardvarken kan met zijn flitsende, kleverige
tong in een enkele nacht meer dan 50.000 mieren
en termieten verorberen. Met de snuit op de
grond schuimt dit solitaire nachtdier de
savannes van Afrika af, op zoek naar insecten.
Het aardvarken is een graver die zijn
graafcapaciteiten ook gebruikt om
termietenheuvels open te breken en belagers te
ontvluchten.
Het meestal solitair levende aardvarken brengt
de lange, hete dagen slapend in zijn hol door.
Dat hol kan wel dertien meter lang zijn en
bestaan uit een doolhof van gangen met soms wel
twintig ingangen. Het aardvarken is ��n van de
snelste gravers van het dierenrijk en kan zich
zelfs achtervolgd door belagers nog een weg naar
de vrijheid graven. Hij gebruikt zijn klauwen
ook om zich te verdedigen tegen aanvallers,
vari�rend van hyena's tot pythons. Het
aardvarken ziet zo slecht dat hij onder het
lopen vaak tegen bomen en struiken botst en moet
daarom vertrouwen op zijn goed ontwikkelde
reukvermogen en gehoor. Hoewel hij gewoonlijk
voorkomt op de savanne, leeft hij ook in
allerlei andere gebieden als er genoeg mieren en
termieten te vinden zijn.
De anaalklieren van mannetjes en vrouwtjes
scheiden een sterk ruikende, gele vloeistof af.
Hierdoor kunnen de anders solitair levende
dieren elkaar dankzij hun voortreffelijke
reukvermogen in de paringstijd vinden. Na de
paring gaan ze elk weer hun eigen weg en hervat
het mannetje zijn zwerversbestaan. In
Centraal-Afrika werpt het vrouwtje aan het begin
van de tweede regentijd jongen, in oktober of
november, terwijl de jongen in het zuiden van
Afrika in de koelere en drogere tijd van het
jaar worden geboren, van mei tot augustus.
Het aardvarken komt 's nachts te voorschijn uit
zijn hol. Hij gebruikt zijn krachtige klauwen om
de termieten- en mierenheuvels open te breken en
bij de sappige insecten binnenin te komen.
Wanneer hij het bouwwerk heeft vernield, steekt
hij zijn lange, draadvormige, met kleverig slijm
bedekte tong naar binnen en lepelt hiermee de
insecten op. Het aardvarken heeft buisvormige of
tubulaire tanden (waarvan de Latijnse naam van
zijn orde is ontleend); deze hebben geen glazuur
en blijven zijn hele leven doorgroeien. De
kiezen zijn aangepast voor het vermalen van
taaie mieren.
Na een draagtijd van zeven maanden werpt het
vrouwtjesaardvarken niet meer dan ��n naakt,
roze jong dat ongeveer twee weken in het hol
blijft en daarna zijn moeder vergezelt op haar
strooptochten. De paar maanden daarna zwerven
moeder en kind tussen verscheidene holen heen en
weer. Het jong gaat met een maand of drie over
op vast voedsel, al blijft hij nog wel ongeveer
een maand af en toe bij zijn moeder drinken. Met
ongeveer zes maanden kan het jong zelf graven en
op eigen houtje op zoek gaan naar voedsel.
|