Rubriek :
Historische figuren
Adolf Hitler
Hitler, Adolf (Braunau-am-Inn
20 april 1889 - Berlijn 30 april 1945), Duits
nationaal-socialistisch staatsman en dictator, was de zoon van
Alois Schicklgruber, Oostenrijks douanebeambte, die eerst als
buitenechtelijk kind de naam van zijn moeder droeg, maar zich
sedert 1877 Hitler noemde, en diens nicht Klara Poelzl.
1. Jeugd
Hitler bezocht de Realschule te Linz, maar voltooide de school
niet. De verhouding met zijn vader, die hem tot een
beambtenloopbaan had voorbestemd, was gespannen. Hij wilde
schilder worden, maar werd door de Academie voor Beeldende
Kunsten te Wenen tweemaal afgewezen wegens gebrek aan talent. Na
de dood van zijn moeder (1908) vertrok hij weer naar Wenen, waar
hij een ongeregeld leven leidde, dat hij na 1913 in M�nchen
voortzette tot in aug. 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, die
hem de kans gaf zich als vrijwilliger te melden. Volgens eigen
zeggen was hij toen, 25 jaar oud, in aanraking gekomen met het
Duitse nationalisme en had hij reeds een heftige antipathie
tegen het marxisme opgevat. Mede wegens zijn onvolledige
opleiding bracht hij het niet verder dan korporaal (Gefreiter).
Hij werd in 1916 ernstig gewond en kreeg in aug. 1918 het
IJzeren Kruis eerste klasse.
2. Periode in M�nchen
Zwaar teleurgesteld door Duitslands nederlaag en de omwenteling
van nov. 1918, was hij in M�nchen enige tijd actief als politiek
instructeur bij het leger en kwam zo in aanraking met
officierskringen, voor welke hij ook gegevens verzamelde over
partijen. Zo leerde hij de kleine nationalistische 'Deutsche
Arbeiterpartei' van de smid Anton Drexler kennen en trad na
enige tijd toe. Onder invloed van de publicist Gottfried Feder
nam de partij in 1920 een nationalistisch-revolutionair
programma aan, dat zich keerde tegen het als
joods-internationalistisch bestempelde grootkapitaal. Al eerder
had de partij de naam 'National-Sozialistische Deutsche
Arbeiterpartei' (NSDAP) aangenomen en had Hitler een leidende
rol in het bestuur weten te verkrijgen. In samenwerking met
bepaalde kringen uit de Reichswehr onder leiding van Ernst R�hm
richtte hij een eigen machtsapparaat op in de SA en later in de
SS, waardoor hij met geweld tegen politieke tegenstanders kon
optreden.
3. Mislukte putsch (1923)
In het crisisjaar 1923 (bezetting van het Ruhrgebied en
inflatie) kreeg de partij een steeds grotere betekenis in
Beieren en in het najaar kon Hitler een putsch te M�nchen tegen
de Beierse regering beramen, waarvoor hij de medewerking van
Ludendorff en andere officieren had weten te winnen. De putsch
vond (vervroegd) op 8 nov. plaats, maar mislukte. Hitler werd
tot vijf jaar vestingstraf veroordeeld, maar behoefde van de
straf slechts acht maanden (april-dec. 1924) uit te zitten. In
die tijd schreef hij met hulp van zijn secretaris, Rudolf Hess,
het eerste deel van Mein Kampf. Na zijn vrijlating nam hij de
leiding van de inmiddels ontwrichte partij weer in handen en zag
kans deze tot een vaste eenheid op te bouwen. De publicatie van
het tweede deel van Mein Kampf (1925-1926) maakte hem financieel
minder afhankelijk.
4. Succes NSDAP
Door de economische crisis van 1929 kreeg de NSDAP op ongekende
wijze de wind in de zeilen en bij de verkiezingen van 1930 werd
zij de op een na grootste partij in de Rijksdag. De
voortschrijdende werkloosheid en ontreddering, de onmogelijkheid
een krachtig regeringsbeleid te voeren dat op een democratisch
gezinde meerderheid in de Rijksdag steunde, de angst voor een
communistische revolutie bij vele conservatieve en
kapitaalkrachtige kringen, frustraties en wanhoop bij tal van
ontwortelde kleine middenstanders, dit alles werd door Hitler
met ongekend demagogisch talent uitgebuit, zodat bij de
verkiezingen in 1932 de NSDAP zelfs als grootste fractie haar
intrede in de Rijksdag deed. Wel had Hitler bij de
presidentsverkiezingen in maart-april van dat jaar tegenover de
grijze von Hindenburg nog een nederlaag geleden, maar een
werkelijk gelijkwaardig politiek tegenspeler was er al in feite
niet meer.
5. Rijkskanselier (1933)
Ten slotte stemde de Rijkspresident erin toe Hitler in een
rechtse coalitieregering tot Rijkskanselier te benoemen (30 jan.
1933).
Met niets ontziende doelbewustheid slaagde Hitler erin in de
eerste maanden zijn regeringspartners uit te schakelen en alle
politieke tegenstanders, bovenal de sociaal-democraten, de
communisten en het Centrum, politiek te vernietigen. De
Rijksdagbrand (27 febr. 1933) gaf hem daartoe de eerste
gelegenheid en de onder sterke druk tot stand gekomen
verkiezingen van maart, het Erm�chtigungsgesetz (24 maart), de
gelijkschakelingswet (31 maart), waarbij ook de
volksvertegenwoordigingen in de afzonderlijke Landen in
overeenstemming met de Rijksdag werden gebracht, de liquidatie
van de vakbonden en ten slotte van alle politieke organisaties
buiten de NSDAP, markeerden Duitslands weg naar een totalitaire
staat. In jan. 1934 werd door een reconstructie van het Rijk een
organisatorische eenheid tot stand gebracht, die de greep van de
partij op het hele leven nog versterkte. Op 30 juni 1934 ontdeed
Hitler zich in een massacre van R�hm en zijn SA-legers, die het
sociaal-revolutionaire element in de partij vormden en een eigen
dynamiek dreigden te ontketenen. De dood van Rijkspresident von
Hindenburg (2 aug. 1934) gaf Hitler de gelegenheid de functie
van staatshoofd met die van regeringsleider te combineren en de
Wehrmacht door een eed aan zich persoonlijk te binden. Met alle
propaganda- en organisatietechnieken van de totalitaire staat
werd de Duitse natie aan een nationaal-socialistische scholing
onderworpen. Concentratiekampen en Gestapo-kelders vormden het
alternatief voor hen die zich openlijk verzetten.
6. Machtsconcentratie
Toen hij eenmaal heer in eigen huis was, concentreerde
Hitler zich in toenemende mate op de buitenlandse politiek. Zijn
eerste, luid geproclameerde doel was een vernietiging van het
systeem van Versailles. Op 14 okt. 1933 trad Duitsland uit de
Volkenbond. De algemene dienstplicht werd ingevoerd; op 7 maart
1936 volgde de hermilitarisatie van het Rijnland, terwijl een
economisch opbouwprogram (vierjarenplan) een begin maakte met
een massale bewapening. Aangemoedigd door verdeeldheid en zwakte
van het buitenland ensceneerde Hitler op 11 maart 1938 de
bezetting van Oostenrijk (zie Anschluss). Daarna forceerde hij
door een politiek van zenuwoorlog en dreigementen de aansluiting
van het Sudetenland, tijdens de Conferentie van M�nchen (sept.
1938). In maart 1939 volgde de bezetting van Praag en de
definitieve liquidatie van Tsjechoslowakije. Een toenemende
agitatie tegen Polen in verband met Danzig en de Poolse corridor
maakte langzamerhand duidelijk dat slechts geweld Hitlers
expansieve politiek tot staan kon brengen. Hij zelf had zich al
sedert 1937 duidelijk op een grote oorlog voorbereid. Een
verrassend non-agressiepact met zijn aartsvijand, de Sovjet-Unie
(aug. 1939), gaf hem de gelegenheid een oorlog met het Westen te
riskeren, terwijl hij in de rug gedekt was. Toen Polen zijn
eisen niet inwilligde, begon hij op 1 sept. 1939 zijn offensief
en ontketende daarmee de Tweede Wereldoorlog.
7. Tweede Wereldoorlog en einde
Na de aanvankelijke overweldigende successen in 1939-1941,
die het grootste deel van Europa in Hitlers macht brachten,
voltrok zich eind 1942 de omwenteling. Hitler weigerde elke
gedachte aan capitulatie en bleef de hopeloos geworden strijd in
een geru�neerd Europa en Duitsland voortzetten, tot de Russische
legers Berlijn binnenrukten en de westelijke geallieerden aan de
Elbe stonden. Toen pleegde hij samen met Eva Braun, sedert
enkele dagen zijn vrouw, zelfmoord in de bunker van de
Rijkskanselarij.
8. Persoon en leer
Hitler is feitelijk van zijn intrede in de partij in 1919
tot aan het einde de beheersende figuur van het
nationaal-socialisme geweest, dat onafscheidelijk met zijn
persoon en denkbeelden verbonden blijft. De oprichting van de
totalitaire staat, de herbewapening van Duitsland, de
ontketening van de Tweede Wereldoorlog, de verovering en
bezetting van het grootste deel van het Europese continent, de
fysieke vernietiging van duizenden politieke tegenstanders en
van het grootste deel van de Europese joden zijn ondenkbaar
zonder hem. Centraal in zijn ideologie stond de
vulgair-darwinistische gedachte dat het leven op een
voortdurende strijd berust en dat er een selectie plaatsvindt
van de sterken ten koste van de zwakkeren. Uit zijn Weense jaren
dateren vermoedelijk reeds zijn voorstellingen over de
superioriteit van het arische ras en over de joden als het
verderfelijke tegenras. Een vredig naast elkaar bestaan van
beide rassen was naar zijn mening ondenkbaar. Racistische
theorie�n van H.S. Chamberlain en het Oostenrijkse antisemitisme
van Lueger en von Sch�nerer hebben hier peet gestaan. Ook zijn
fervent antibolsjevisme hangt met zijn antisemitische
opvattingen nauw samen. De Eerste Wereldoorlog en de Duitse
nederlaag hebben zijn Groot-Duits chauvinisme versterkt.
Marxisme en jodendom waren volgens hem de internationale machten
die Duitsland naar het leven stonden. Gevormd door de chaos en
sociale ontreddering in het Duitsland van na de Eerste
Wereldoorlog, heeft Hitler met een zeldzaam instinct voor
propaganda en demagogie uit al deze, geenszins originele
ingredi�nten de nationaal-socialistische leer gesmeed, die hem
tegelijkertijd een unieke gelegenheid bood om zijn machtsdrift
te bevredigen. Van al de eerzuchtige politici die in het klimaat
van nationaal fanatisme en van sociale verschuivingen na de
Eerste Wereldoorlog in Europa opkwamen en die leiding wilden
geven aan een anti-democratische massabeweging, die een nieuwe
orde zou brengen, bleek hij uiteindelijk verreweg de
belangrijkste - minder als verkondiger van een originele leer
dan als demagoog van een magnetische aantrekkingskracht. Door de
radicaliteit waarmee hij zijn idee�n heeft uitgevoerd, heeft hij
geheel Europa in brand gestoken en is hij ten slotte geworden
tot de grootste incarnatie van destructieve krachten die de
moderne geschiedenis kent.