Rubriek :
Historische figuren
Albert Camus
Camus, Albert (Mondovi,
Algerije, 7 nov. 1913 - La Chapelle-Champigny 4 jan. 1960),
Frans roman- en toneelschrijver, essayist en filosoof, bracht
zijn jeugd door in Algiers, in een vaderloos, armoedig gezin.
Zijn geestelijke vorming werd geremd door ziekte (tuberculose)
en financi�le moeilijkheden. Een grote steun voor hem was de
filosoof Jean Grenier, die hem via toneel en journalistiek tot
de letterkunde bracht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam hij in
Frankrijk actief deel aan het verzet. Hij was hoofdredacteur van
het in de oorlog clandestien opgerichte blad Combat (tot 1947).
Daarna wijdde hij zich uitsluitend aan letterkunde en wijsgerig
werk. Schrijvend in een sobere, bijna klassiek aandoende stijl,
ontwikkelde Camus zich in korte tijd tot een der belangrijkste
woordvoerders van zijn generatie. De invloed van het Afrikaanse
landschap vindt men o.a. in Noces (1938; Ned. vert.: Bruiloft,
1970) en L'�t� (1954; Ned. vert.: De zomer, 1970), terwijl de
verscheurdheid van zijn geboorteland voelbaar is in de sombere
verhalen uit L'exil et le royaume (1957; Ned. vert.: Koninkrijk
en ballingschap, 1958). Zijn romans L'�tranger (1942; Ned. vert.:
De vreemdeling, 1948) en La chute (1956; Ned. vert.: De val,
1957; nieuwe vert. 1985) zijn letterkundige meesterwerken; de
roman La peste (1947; Ned. vert.: De pest, 1948) werd een
wereldsucces. Ook als toneelschrijver heeft Camus zeer
belangrijk werk gedaan: Caligula (1945, herziene versie 1958) en
Les justes (1950) zijn vele malen met succes gespeeld; wat
minder geslaagd waren Le malentendu (1944) en L'�tat de si�ge
(1948).
Het centrale perspectief van Camus' denken is de
dubbelzinnigheid, van waaruit motieven als absurditeit, revolte,
solidariteit, geluk en gerechtigheid pas hun volle licht
krijgen. Reeds in zijn eerste geschriften (L'envers et l'endroit
[1937, Ned. vert.: Keer en tegenkeer, 1960] en Noces) komt deze
idee naar voren: de mens tussen ja en nee, licht en donker,
liefde en wanhoop, hoop en absurditeit. De door Camus sterk
doorleefde ambivalentie wordt gaandeweg scherper geprofileerd,
vooral in La chute en L'exil et le royaume. Camus weigerde de
mens onder te brengen in een systeem, te onderwerpen aan een
ideologie of te vangen in een nivellerende abstractie. Hij is
dan ook eerder een fenomenoloog van de ambigu�teit dan een
representant van een bepaald stelsel te noemen. Camus'
grondintentie was de beschrijving van het menselijk handelen,
hopen, lijden en strijden in een keiharde wereld die geen
aanknopingspunten biedt met de idee van een transcendente
werkelijkheid of van een metafysisch geluk. Wat Camus in zijn Le
mythe de Sisyphe (1938; Ned. vert.: De mythe van Sisyfus, 1962)
en L'homme r�volt� (1951; Ned. vert.: De mens in opstand, 1952;
heruitg. 1989) aan wijsgerige inzichten heeft geproduceerd,
getuigt van een volstrekt eigen stellingname. In Le mythe de
Sisyphe treedt hij met denkers als Kierkegaard, Husserl, Jaspers
en Heidegger in discussie waar het gaat om de verdediging van
het typisch menselijke tegenover de usurperende strevingen van
het systeem, de ideologie en de Kerk. Van meet af aan is Camus
geboeid geweest door het Griekse denken, door het Griekse ideaal
van schoonheid, harmonie, evenwicht, 'mesure' en redelijkheid.
De spanning die er in zijn denken optrad tussen het streven naar
behoud van de imaginaire wereld van de Griekse waarden en de
empirische situatie van de mens in de concrete wereld van de
geschiedenis, is in geheel zijn oeuvre voelbaar. Hij zocht deze
op te heffen in de kunst.
Camus kreeg in 1957 de Nobelprijs voor literatuur. Hij kwam door
een auto-ongeluk om het leven.