Rubriek :
Historische figuren
Andrew Carnegie
Carnegie, Andrew (Dunfermline
25 nov. 1835 - Lenox, Mass., 11 aug. 1919), Amerikaans
industrieel en filantroop, emigreerde als 13-jarige jongen met
zijn familie naar Pittsburgh. Als telegrafist trad hij in dienst
bij de Pennsylvanian Railway Cie., waar hij al spoedig een
leidinggevende functie verwierf. Met de invoering en exploitatie
van nieuw materieel bij de spoorwegen, zoals slaapwagens,
verdiende hij een vermogen, dat nog vermeerderde door geslaagde
grondspeculaties in verband met aardoliewinning. Hiermee
verwierf hij zich een belangrijke invloed in de zich snel
uitbreidende ijzer- en staalindustrie, door oprichting van de
Keystone Bridge Works en de verkrijging van een
meerderheidsbelang in de Homestead Steel Works.
In latere jaren volgde de oprichting van diverse staalfabrieken
rond Pittsburgh, die verenigd werden in de Carnegie Steel Co.;
tevens beschikte het concern over eigen steenkool- en
ijzerertsmijnen, een spoorweg- en een scheepvaartmaatschappij.
In 1901 werd het geheel opgenomen in de United States Steel Co.,
lange tijd de grootste staalonderneming ter wereld, waaruit
later USX Corp. is voortgekomen.
Carnegie wijdde zich daarna uitsluitend aan het beheer van zijn
reusachtig vermogen, o.a. door het verschaffen van kapitaal aan
instellingen van sociale en opvoedkundige aard. Hieruit werden
openbare bibliotheken in de Verenigde Staten, Canada en Engeland
bekostigd, pensioenfondsen voor arbeiders gesticht en
instellingen voor wetenschappelijk onderzoek opgericht. De
belangrijkste instellingen die Carnegie hiervoor in het leven
riep zijn de volgende:
Carnegie Institute of Pittsburgh (1896), voor culturele en
educatieve doeleinden in deze stad; nauw hiermee verbonden is
het Carnegie Institute of Technology te Pittsburgh (1912);
voorts het Carnegie Institution of Washington (1902), voor
research op natuurwetenschappelijk gebied; Carnegie Hero Fund
Commission (1904), met afdelingen in verscheidene Europese
landen, voor beloningen van mensenreddende daden; Carnegie
Foundation for the Advancement of Teaching (1905), voor
pensioenen van leraren en de bevordering van het onderwijs;
Carnegie Endowment for International Peace (1910), voor een
betere verstandhouding tussen de naties; Carnegie Corporation of
New York (1911), de grootste van alle met een beginkapitaal van
$ 135 miljoen, ter bevordering van kennis en onderling begrip in
de Verenigde Staten. In Engeland werd een aantal instellingen
met soortgelijk doel opgericht, waaronder de Carnegie
Dunfermline Trust (1903), voor het welzijn van de bewoners van
Carnegies geboorteplaats.
Naast deze instituten bekostigde Carnegie ook verscheidene
bouwwerken. Zo schonk hij in 1903 $ 1, 5 miljoen voor een paleis
voor het Permanente Hof van Arbitrage, dat in 1913 als het
Vredespaleis in Den Haag geopend werd. Zeer bekend werd ten
slotte de Carnegie Hall in New York, een concertzaal voor bijna
3000 toehoorders, ontworpen door W.B. Tuthill en in 1891
geopend. Het totaal bedrag aan door hem gestichte instellingen
geschonken, werd bij zijn dood geschat op $ 350 miljoen.