De
ansjovis
De ansjovis of Engraulis
encrasicolus / synoniem : Stolephorus
encrasicholus.
Beschrijving
Rugvin met veertien tot achttien vinstralen,
anaalvin met zestien tot twintig; 44 tot 50
schubben op de zijlijn. Rug lichtgroen tot
blauwgroen, flanken grijs met zilverkleurige,
horizontale streep, die aan de bovenzijde donker
is gezoomd. Bovenkaak is veel langer dan de
onderkaak; buikrand niet gekield.
De intrek en uittrek van de ansjovis in onze
wateren valt samen met de verandering van de
waterttemperatuur in april - als het binnenwater
warmer wordt dan de temperatuur van het zeewater
- en oktober - als het binnenwater kouder wordt.
Ansjovissen planten zich voornamelijk voort in
brak water (zeegaten). Ze groeien snel : na drie
tot vier maanden zijn ze al acht tot tien cm
lang. Vroeger kende men in de Oosterschelde een
belangrijke visserij op ansjovis, de zogenoemde
weervisserij, een zeer grote fuikconstructie,
opgebouwd uit houten palen, met in de punt een
net. In het begin van de jaren zestig in de
ansjovis in de Zeeuwse wateren in aantal sterk
achteruit gegaan. In hun verspreidingsgebied
onderscheidt men verschillende rassen met
verschillende paaigebieden. Omdat het vlees wat
bitter smaakt, worden ze meestal gezouten of in
olie bewaard.
Lengte
20 cm
Verspreiding
Atlantische Oceaan, Noordzee en Oostzee. Langs
onze kust vrij algemeen in de zomer.
|