Rubriek :
Historische figuren
Antoon van Dyck
Dyck, Antoon van
(ook: Anthonie of Anton) (Antwerpen 22 maart 1599 - Londen 9
dec. 1641), Zuid-Nederlands schilder en etser, maakt met Rubens
en Jordaens het drietal uit van de Antwerpse schilderschool der
17de eeuw. In okt. 1609 werd hij leerjongen bij Hendrik van
Balen, de toenmalige deken van het St.-Lucasgilde. Hoewel Van
Dyck pas in 1618 meester werd in dit gilde, was hij reeds
daarvoor als zelfstandig schilder werkzaam en beschikte hij al
over enkele helpers. Van 1617 of 1618 tot 1620 werkte hij in het
atelier van Rubens. Daar voerde hij schilderijen uit naar
ontwerpen van Rubens (o.m. voor de in 1718 verbrande
plafondschilderingen in de Jezu�etenkerk te Antwerpen) en maakte
hij modeltekeningen voor graveurs, o.m. Lucas Vorsterman, naar
schilderijen van Rubens. De eigen werken die hij in deze jaren
schiep, hebben vaak hun uitgangspunt in composities van Rubens.
Bij de voorbereiding van zijn schilderijen tekende Van Dyck een
aantal voorstudies, waarin men de ontwikkeling van zijn idee�n
kan volgen. De structuur van de ruimte vertoont nog verwantschap
met de Antwerpse school v��r Rubens en het coloriet heeft soms
de warme tonen van de Venetianen. In de jaren 1620-1621
ontstonden prachtige portretten van Antwerpse burgers, waarin de
natuurlijke houdingen en gebaren �n de rustige, zelfverzekerde
uitdrukking op virtuoze manier zijn weergegeven. Men treft vaak
dubbelportretten aan of pendanten.
Van Dyck werd reeds vroeg beroemd en toen hij eind 1620 naar
Engeland ging, werd hij door koning Jacobus I in dienst genomen,
waarschijnlijk door tussenkomst van Thomas Howard, graaf van
Arundel, wiens portret hij schilderde (part. bez., Washington).
In febr. 1621 verliet hij echter Engeland en na een verblijf te
Antwerpen vertrok hij in oktober naar Itali�, waar hij o.m.
Rome, Veneti�, Florence en Bologna bezocht en lange tijd te
Genua verbleef bij zijn vriend Cornelis de Wael. Portretten van
Genuese edelen en ruiterportretten vormen het belangrijkste deel
van wat hij aan oorspronkelijke werken in Itali� schiep. De
nadruk ligt meer op de imponerende pose van de voorgestelde
personen dan op de psychologische uitdrukking. Daarnaast
schilderde Van Dyck enkele altaarstukken en kopieerde hij
antieke sculpturen en schilderijen van Italiaanse kunstenaars,
waarbij zijn interesse vooral uitging naar Titiaan en de
Venetianen (schetsboek in Chatsworth House, Derbyshire).
Wellicht in de loop van 1627 keerde Van Dyck terug naar
Antwerpen. In de volgende jaren kreeg hij een groot aantal
bestellingen uit binnen- en buitenland, misschien mede door het
feit dat Rubens vaak buiten Antwerpen verbleef. In 1630 werd hij
benoemd tot hofschilder van de Infante Isabella. In deze tweede
Antwerpse periode kwamen tal van altaarstukken tot stand met
onderwerpen uit de Passie van Christus of uit het leven van
heiligen. In vergelijking met zijn jeugdwerk zijn deze
schilderijen meer picturaal en is het coloriet doffer, met een
diepe grijze, blauwe en bruine kleur. De figuren bewegen zich
doorgaans in ��n vlak, zonder dat ernaar gestreefd wordt de
ruimte naar de diepte toe uit te bouwen. Hun theatrale gebaren
en extatische of innige gelaatsuitdrukkingen geven uiting aan
hun innerlijk leven. Ook de portretten uit deze jaren zijn
verschillend van de vroegere, door hun losse schildertrant, het
diepe coloriet en het zacht vervloeiende model�. De opbouw is
vrij en zwierig, zowel in de dubbelportretten als in de
portrettenparen. Van Dyck etste zelf enkele portretten en
Antwerpse graveurs voerden een reeks prenten uit naar
schilderijen en tekeningen van de meester. Hieruit groeide de
verzameling portretten van veldheren, staatslieden, kunstenaars
en geleerden, die bekend staat als 'iconografie'.
Hoewel het Van Dyck te Antwerpen niet aan werk en aan erkenning
ontbrak, reisde hij in maart 1632 naar Londen en werd voor de
tweede maal schilder aan het Engelse hof, thans van Karel I. Op
5 juli 1632 werd de kunstenaar tot ridder geslagen en benoemd
tot 'principalle Paynter in ordinary to their Majesties'. Zijn
activiteit in Engeland bestond in belangrijke mate uit het
schilderen van portretten van de koning, diens echtgenote
Henriette Maria en hun kinderen. Bekend is ook het portret van
Karel I vanuit drie gezichtshoeken (Windsor Castle), dat in 1636
naar Lorenzo Bernini te Rome gestuurd werd om er een marmeren
buste naar te houwen. Van Dyck schilderde ook portretten van
talrijke hovelingen, vaak ten voeten uit, en van hofdames, soms
in de rol van een mythologische of allegorische figuur.
Het grote succes van Van Dycks portretten in Engeland wordt
verklaarbaar, als men ze vergelijkt met de houterige en stroeve
portretten van zijn voorgangers. Bij Van Dyck zijn de houdingen
levendig en gracieus, de gelaatsuitdrukkingen vertonen het
gesloten, wat hautaine standsbewustzijn van de Engelse
aristocratie. Het beklemtonen van de sociale status is hier,
zoals reeds in de Italiaanse periode, van meer belang dan het
doorgronden van het persoonlijk karakter. De kledij en het
architecturale decor zijn geschilderd met een onvergelijkelijk
gevoel voor de eigen waarde van elke stof. Het kleurgebruik is
harmonisch en verfijnd. De niet zeer talrijke godsdienstige en
mythologische taferelen uit de Engelse tijd munten uit door hun
subtiele kleurschakeringen en po�tische sfeer.
Van Dyck schijnt zich niet definitief in Engeland te hebben
willen vestigen, want verschillende keren is hij naar het
vasteland teruggekeerd, zoals hij deed in de jaren 1634-1635,
toen hij Antwerpen en Brussel bezocht. Daar ontstonden talrijke
portretten. Twee groepsportretten van de Brusselse
stadsmagistraten uit die tijd zijn in 1695 bij de beschieting
van Brussel vernietigd (modello te Parijs, �cole nat. sup�rieure
des beaux-arts). Begin 1635 was Van Dyck echter opnieuw in
Londen, waar hij zijn vroegere bezigheden hervatte. Na de dood
van Rubens (1640) meende hij diens positie op het continent te
kunnen innemen. Tussen sept. 1640 en nov. 1641 verbleef hij te
Antwerpen, 's-Gravenhage en Parijs. Hij slaagde er evenwel niet
in belangrijke vorstelijke opdrachten te verkrijgen. Ontgoocheld
en ziek keerde hij naar Londen terug. Zijn graf in St. Paul's
ging bij de brand in 1666 verloren.
De betekenis van Van Dyck ligt voornamelijk op het gebied van
het portret. Hierin heeft hij voorbeelden geschapen, die in
Engeland en de Nederlanden lange tijd maatgevend zijn geweest,
zowel voor het hoofse als voor het burgerportret. De verfijnde
gratie in de bewegingen en de pracht van zijn coloriet hebben op
zijn tijdgenoten, en ook op latere generaties, een diepe indruk
gemaakt. Speciale vermelding verdienen zijn tekeningen, in de
vroege Antwerpse tijd vooral compositiestudies, later een aantal
levendige portretstudies, en in Engeland bovendien
landschaptekeningen, sommige in aquareltechniek, van een
verbluffende spontaniteit. Men neemt aan dat deze hebben
bijgedragen tot de ontwikkeling van de Engelse aquarelkunst.