Assapan
Groep : op het land levende
zoogdieren
Dit
wonderlijke nachtdier spreidt de huidplooi
tussen zijn poten uit tot een soort parachute.
Zo zweeft hij sierlijk tussen de boomtoppen waar
hij leeft. Hij gebruikt zijn staart als een
stuurroer en kan met zijn grote ogen uitstekend
in het donker zien. Tijdens het zweven kan het
dier zelfs bochten maken van 90 tot 180 graden.
De assapan kan zich goed aanpassen en komt ook
vaak in de buurt van mensen voor.
Deze zeer sociale dieren worden vaak in paren
gezien. Ze houden geen winterslaap, maar rusten
in een groep om warm te blijven. Ze bewegen zich
met het grootste gemak tussen de toppen van de
bomen, klimmen langs de stammen en zweven met
het membraan tussen hun poten als een parachute
naar andere bomen. Na het landen rennen ze naar
de andere kant van de boom om mogelijke
roofdieren te misleiden. Vrouwtjes zijn
territoriaal en verdedigen hun nest tijdens de
paartijd. Hun territorium overlapt niet dat van
andere vrouwtjes of mannetjes. Groepen mannetjes
bezetten in de paartijd echter het territorium
van een vrouwtje en jagen haar na tot ze met ��n
of meer van hen paart. Vliegende eekhoorns
communiceren met verschillende hoge
piepgeluiden.
Deze assapan is een omnivoor. Hij eet allerlei
soorten voedsel, zoals noten, zaden, bessen,
vruchten, mossen, paddestoelen en boomschors.
Vooral bitternoten en eikels smaken hem goed.
Hij behoort tot de meest carnivore eekhoorns en
eet ook insecten, nestelende vogels, eieren en
kadavers. Net als andere eekhoorns verzamelt hij
noten voor de winter. De korter wordende dagen
zouden hem hiertoe aanzetten. In stedelijke
gebieden bezoeken de ondeugende assapans in het
donker vaak voedertafels voor vogels.
Hoewel de assapan veel voorkomt in zijn
leefgebied en momenteel niet wordt bedreigd,
maken deskundigen zich zorgen over het
verdwijnen van de oude naaldbossen waarin het
dier leeft. Deze eekhoorn wordt soms als
huisdier gehouden, wat zonder vergunning
wettelijk verboden is.
Een vrouwtje maakt haar nest in een verlaten hol
van een specht, in een ander hol in een boom, in
een gebouw of soms zelfs in een vogelhuisje. Het
holletje wordt met schors, droge bladeren, mos,
veren en vacht bekleed. Het vrouwtje brengt haar
jongen alleen groot en gebruikt haar zachte
huidplooien als een deken om ze warm te houden.
Bij gevaar neemt ze de jongen in haar bek en
zweeft ze weg. De kleintjes worden na zes tot
acht weken niet meer gezoogd en testen na vier
tot vijf weken hun zweefvermogen. Ze blijven bij
hun moeder tot de volgende worp.
|