De
baardrob
De
baardrob of Erignathus barbatus. Grootte :
mannetje lichaamslengte 2,5 tot drie meter.
Gewicht tot vierhonderd kg. Wijfje wat kleiner.
Uiterlijk : grote zeehonden met een nagenoeg
effen vacht, slechts licht gevlekt of
gespikkeld, kaneelbruin op de rug, grijzige of
gele flanken, buikzijde en vinpoten. Voorpoten
vierkantig met sterke, zwarte nagels. Opvallend
ruige, gele snorharen, lang en gebogen; zware
onderkaak. Vier tepels.
Verspreidingsgebied : Noordelijke Ijszee rondom
de pool. Er worden twee ondersoorten
onderscheiden : de E.b.barbatus en de
E.b.nauticus.
De baardrob, de grootste van de noordelijke
zeehonden, vestigt zich op langs de kust
drijvend ijs en in ondiepe kustwateren, waar de
zeebodem rijk is aan voedsel. Net als zijn verre
verwant, de walrus, zoekt deze zeehond zijn
voedsel op de bodem van de zee, waarbij hij soms
diepten van honderd meter en meer bereikt. De
baard - nauwkeuriger : een gekrulde snor - is
zeer gevoelig en zou gebruikt worden bij het
opsporen van voedsel op een troebele zeebodem.
De afgesleten kiezen, kenmerkend voor de meeste
volwassen dieren, getuigen van een menu waarin
veel hardschalige schaaldieren en weekdieren.
Baardrobben zijn tamelijk eenzelvig levende
dieren die in april en mei, wanneer de jongen
geboren worden, wijd verspreid over het zeeijs
voorkomen. De jongen, die een grijze vacht
hebben, zijn bij de geboorte meer dan een meter
lang en blijven verscheidene weken langer bij
hun moeder dan die van andere soorten in de
Noordelijke Ijszee, zodat de wijfjes gewoonlijk
om het jaar paren. De wereldpopulatie wordt
geschat op 100.000 tot 150.000, die te zeer
verspreid voorkomen om attractief te zijn voor
de beroepsjagers. Zij zijn voornamelijk van
belang voor de eskimo's en andere autochtone
jagers, die de taaie huid gebruiken voor
draagzelen, riemen en leer voor laarzen.
|