De
babiroessa
Orde
: Artiodactyla - familie : Suidae - geslacht :
Babyrousa en soort Babyrousa babyrussa. De
babiroessa is de enige soort binnen zijn
geslacht. Hij behoort tot de familie Suidae, die
bestaat uit varkens en zwijnen.
De slagtanden van de babiroessa wijken nogal af
van die van andere varkens. Het mannetje
gebruikt ze tijdens bokswedstrijden om
dominantie te verwerven. De babiroessa is een
uniek zoogdier dat leeft in de Indonesische
moerassen en bossen aan de oevers van rivieren
en meren. Wordt zijn rust verstoord, dan
verdwijnt hij snel in het oerwoud. De
voortplanting verloopt traag. Vrouwtjes werpen
twee jongen per jaar.
De opvallende slagtanden van de
mannetjesbabiroessa zijn in feite tanden die
flink naar boven zijn uitgegroeid. De bovenste
twee hebben zich door de snuit heen geboord, de
onderste steken uit de kaak omhoog. Ze worden
als wapen gebruikt bij het vechten. De vrouwtjes
hebben relatief kleine slagtanden. De mannetjes
leven solitair, de vrouwtjes en de jonge dieren
leven in groepjes van vijf of meer dieren. Ze
bewegen zich over uitgesleten paden in de bossen
en slapen in legers van gras op de grond.
Babiroessa's zijn goede zwemmers. Ze knorren en
kreunen om te communiceren en als ze opgewonden
zijn, klepperen ze soms met hun tanden.
In de herfst voeren de mannetjes verwoede
gevechten. Ze gaan op hun achterpoten staan en
boksen om het recht te paren met een berige
zeug. Ze gebruiken hun onderste slagtanden als
wapen, terwijl de bovenste slagtanden klappen
opvangen en hun ogen beschermen. Het doel is de
tegenstander ernstig letsel toe te brengen. Na
de paring keert de winnaar terug naar zijn
solitaire levensstijl. Ruim vijf maanden later
werpt de zeug in een met gras gevoerd leger in
het kreupelhout ��n jong en soms twee. Al na
tien dagen zijn ze in staat vast voedsel te
eten, maar ze worden langer gezoogd. Ze blijven
ongeveer een jaar bij de moeder. Een vrouwtje
kan in hetzelfde jaar nog een tweede keer
werpen.
Een groot deel van de morgen besteedt deze
junglezwerver aan voedsel zoeken op de bosbodem.
Hij eet voornamelijk uit de boom gevallen
vruchten, die hij opspoort met zijn
voortreffelijke reukvermogen. Bomen en struiken
bij het water dragen snel vrucht en dit is ��n
van de redenen waarom hij graag dicht bij het
water woont. Bovendien wentelt hij zich graag in
de modder. Naast fruit eet de babiroessa
bladeren, grassen en af en toe paddestoelen en
larven.
Houtkap en het oprukken van de mens hebben het
leefgebied van dit dier verkleind. Hierdoor en
door stroperspraktijken zijn er nu nog slechts
naar schatting vierduizend exemplaren over.
Ondanks dat ze volledig wettelijke bescherming
genieten, wordt er nog steeds jacht op hen
gemaakt.
|