De
Bajkalrob
De
Bajkalrob of Musa sibirica. Grootte : mannetje
lichaamslengte anderhalve meter. Gewicht tot 65
kg. Seksen gelijk. Uiterlijk : kleine zeehond,
zilvergrijs tot olijfbruin op de rug, flanken en
buik lichter. De jongen worden geboren met een
geelachtige witte pels, die na twee tot drie
weken verhaart tot zilvergrijs.
Verspreidingsgebied : beperkt tot het Bajkalmeer,
Siberi�, hoofdzakelijk het noordelijke deel, nu
en dan ook in naburige rivieren.
Onder de kleinste zeehonden lijkt de Bajkalrob
in veel opzichten op de stinkrob van het
noordpoolgebied, en zelfs nog meer op de even
ge�soleerd levende Kaspische rob. Ze zijn
waarschijnlijk alledrie in het Midden-Tertiair
ontstaan uit dezelfde stam, toen er in Azi� meer
binnenzee�n en meren waren dan nu. Blootgesteld
aan ��n van de strengste winterklimaten ter
wereld, brengen deze robben meer dan de helft
van het jaar (van oktober tot mei) door onder of
tussen het ruige, sterk geribbelde ijs van het
meer. Tussen december en februari worden er maar
weinig waargenomen. Drachtige wijfjes leven
verborgen in met sneeuw bedekte holen die
regelrecht op het water uitkomen; mannetjes en
niet-drachtige wijfjes vermijden het koudste
weer door in het meer te blijven terwijl ze
ademen door spleten en wakken. E�n enkel jong of
een tweeling, bedekt met een dichte witte vacht,
wordt in de maand maart in het hol geboren. In
april en mei komen de zeehonden te voorschijn op
zich op het ijs te zonnen, maar bij het
geringste teken van gevaar duiken ze terug in
het meer. Als het ijs zich in juni verspreidt en
de jongen zelfstandig worden, gaan de volwassen
dieren samen naar afgelegen dalen van het meer
om te paren. Bajkalrobben voeden zich
voornamelijk met vis. Van de wereldpopulatie die
geschat wordt op zo'n 50.000 tot 100.000 dieren,
wordt ieder jaar ongeveer een tiende gedood om
als voedsel te dienen voor de plaatselijke
bevolking en om de pelzen.
|