Rubriek :
Historische figuren
Benito Mussolini
Mussolini, Benito
Amilcare Andrea (Varano di Costa, gem. Predappio [Romagna], 29
juli 1883 - Dongo, Comomeer, 28 april 1945), Italiaans
politicus, zoon van Alessandro Mussolini, smid en caf�houder, en
Rosa Maltoni, onderwijzeres, werd opgeleid tot onderwijzer en
was enige jaren verbonden aan een school bij Reggio Emilia. Uit
zucht tot avontuur en om de dienstplicht te ontvluchten ging hij
naar Zwitserland (1902-1904), waar hij enige handenarbeid
verrichtte, taallessen gaf en vooral contacten legde met
marxisten, o.a. Angelica Balabanoff. Dank zij amnestie kon hij
naar Itali� terugkeren; van jan. 1905 tot sept. 1906 deed hij
dienst bij de bersaglieri en gedroeg zich, ondanks zijn
antimilitarisme, voorbeeldig. Nadien was Mussolini nog op
verscheidene plaatsen onderwijzer. Overgegaan naar de politiek,
werd hij in 1909 in het Oostenrijkse Trentino (Zuid-Tirol)
secretaris van het Italiaanse vakverbond, verrichtte er
journalistieke arbeid en schreef de brochure Trentino gezien
door een socialist, die latere fascistische auteurs ten onrechte
voor een bewijs van zijn nationalisme houden. Verder schreef
Mussolini in die tijd opstellen over Duitse literatuur, verhalen
en een roman, Claudia Particella, de liefde van een kardinaal
(1909).
Zijn marxisme vertoonde een pragmatisch karakter, met nadruk op
daadkracht en wil tot revolutie, waardoor hij neigde tot
anarchisme. Zijn afkeer van staat en militarisme bewees hij met
zijn agitatie tegen de Libische Oorlog (1911-1912), die hem voor
de zoveelste maal in de gevangenis bracht. In een eigen
tijdschrift, La lotta di classe (= De klassestrijd), ageerde hij
vanaf jan. 1910 fel tegen de revisionistische socialisten in het
parlement, omdat hij democratie en algemeen kiesrecht een vorm
van bedrog door de heersende klasse achtte. Nadat in 1912 de
revisionisten uit de Socialistische Partij waren gestoten, werd
Mussolini hoofdredacteur van het partijblad Avanti! (=
Vooruit!). Zijn voorliefde voor gewelddadige oplossingen, gevoed
door Nietzsche en Sorel, deed hem in 1914 omzwaaien naar het
nationalisme en deelname aan de Eerste Wereldoorlog prediken.
Nadat Mussolini hierom de Avanti! had moeten verlaten, stichtte
hij op 15 nov. 1914 de interventionistische Popolo d'Italia (=
Het Italiaanse volk), die vermoedelijk met Frans geld over de
aanvangsmoeilijkheden is heengeholpen. Sinds 1915 was Mussolini
aan het front, tot hij op 23 febr. 1917 door een ongeluk zwaar
gewond raakte. De nederlaag bij Caporetto werd door hem in
hoofdzaak geweten aan defaitistisch optreden van de socialisten
(die in Itali� hun antimilitarisme trouw waren gebleven) en aan
de Russische revolutie, zodat hij steeds meer verlangde naar een
eigen revolutie: de ware Internationale was zijns inziens die
van de frontstrijders. Om hen aan de macht te brengen, richtte
hij op 23 maart 1919 Fasci di combattimento (strijdgroepen) op
in Milaan, het centrum van alle activisme. De bezetting van
Fiume door D'Annunzio in september leverde Mussolini enige
kenmerken voor zijn beweging: zwarthemden, balkonredevoeringen
met krijgsgeschreeuw en het idee van een mars naar Rome.
Het Italiaanse fascisme wilde een alternatief vormen voor het
marxisme en de liberale staat moderniseren. De heterogene
samenstelling van de beweging en de grilligheid van Mussolini
lieten deze opzet echter mislukken. De aanhang van
gedemobiliseerden en studenten werd door grondbezitters en
ondernemers gebruikt om de eisen der arbeiders te matigen en
werd steeds meer overheerst door concurrerende knokploegen op
het platteland. Toen in nov. 1921 de Nationaal Fascistische
Partij werd opgericht, kon Mussolini daarvan alleen leider (Duce)
blijven, als hij zijn republikanisme, antiklerikalisme en
heimelijke sympathie voor het socialisme afzwoer en de lege
fascistische huls liet vullen met nationalisme en conservatisme.
Als parlementslid kon hij zijn oude afkeer van de democratie
botvieren. Toen de socialisten in de zomer van 1922 tijdens een
kabinetscrisis een staking uitriepen, wierpen de fascisten zich
op als ordebewaarders en eisten vervolgens de regeringsmacht op,
die zij op 30 okt. van de koning ontvingen na de Mars naar Rome.
Als goed opportunist paste Mussolini zich snel aan de katholieke
traditie van zijn land aan, tot in 1929 het Concordaat en het
Verdrag van Lateranen de slepende kwesties met het Vaticaan
geregeld hadden: daarna ontwaakte zijn antikatholicisme weer en
ontstonden conflicten over de greep op de jeugd.
De nieuwe stijl die het fascisme introduceerde, hing grotendeels
samen met Mussolini's karaktereigenschappen: show, bravoure,
quasi-artisticiteit, gewelddadigheid, gebrek aan goede smaak,
oppervlakkigheid. Zijn nietzscheaanse lijfspreuk 'gevaarlijk
leven' verleidde hem tot een riskante buitenlandse politiek,
zijn prestigezucht deed hem de lire zo opwaarderen, dat het
aanvankelijk economisch herstel werd vertraagd. De slagzin 'Mussolini
heeft altijd gelijk' legde de grondslag voor een
persoonsverering, die zich ook manifesteerde in een enorme
legendevorming, waaraan hij zelf op vele manieren meewerkte (bijv.
door de beroemde gesprekken met Emil Ludwig in 1932). Zo
ontstond het beeld van een superieur leider, een nieuw type
politicus, die zijn beslissingen meer intu�tief dan rationeel
nam en die Itali� gered had van het bolsjevisme. In
werkelijkheid echter was Mussolini sterk ontvankelijk voor
invloeden: hij liet zijn mening vormen door gesprekspartners en
tegenover Hitler kon hij zich totaal niet handhaven.
De buitenlandse politiek van Mussolini bestond in het zaaien van
verdeeldheid om de regelingen van Versailles te ondergraven.
Onder druk van Hitler gaf hij zijn steun aan Oostenrijk op en
wijdde zich aan machtsuitbreiding in de Middellandse Zee,
waardoor hij zich de vijandschap van Engeland en Frankrijk op de
hals haalde. Na de Abessijnse Oorlog verwachtten velen een
mildere binnenlandse politiek, maar het tegendeel gebeurde.
Terwijl Mussolini zich in de Spaanse Burgeroorlog mengde,
ontketende hij in eigen land een nieuwe revolutionaire golf, die
o.m. invoering van anti-joodse wetten inhield en die het land
trachtte te militariseren. Zijn afkeer van burgerij en
koningshuis nam heftige vormen aan; hij bewonderde Hitlers
gestroomlijnde nazistaat, nadat hij er in sept. 1937 op bezoek
was geweest, maar de Duitse methoden ergerden hem. Toen hij
erkennen moest dat de F�hrer door middel van oorlog een
volledige herordening van Europa nastreefde, waarop Itali� in
het geheel niet was voorbereid, raakte Mussolini zijn zekerheid
kwijt. De fascistische beweging degenereerde zienderogen,
corruptie en gebrek aan economische planning tastten de
grondvesten van het land aan. Ook minister van Buitenlandse
Zaken Ciano, jarenlang overtuigd bewonderaar van de Duce (zijn
schoonvader), begon te twijfelen aan de toekomst van zijn land
en in maart 1940 bleek uit een opmerking van de intendant van
het Koninklijk Huis dat Victor Emanuel vervanging van het
kabinet overwoog.
Hoewel Itali� geheel in Duits vaarwater verzeild raakte en zich
politiek en militair blameerde, duurde het toch nog tot de nacht
van 24/25 juli 1943 eer Mussolini in de Grote Fascistische Raad
door een oppositie werd overstemd. De volgende dag gaf de koning
hem zijn ontslag en liet hem arresteren. Eerst zat hij op het
eilandje La Maddalena gevangen, daarna op de Gran Sasso in de
Abruzzen, waar hij op 12 sept. door de SS-officier Otto Skorzeny
werd bevrijd. (In 1944 liet Mussolini zijn tegenstanders, voor
zover nog niet gevlucht, onder hen Ciano, terechtstellen.)
Mussolini werd drie dagen later onder Duits toezicht leider van
de Sociale Republiek gevestigd in Sal� en Gargnano aan het
Gardameer. Hij praatte er veel, vnl. om alle schuld van zich af
te schuiven en zijn terugkeer tot het socialisme voor te
bereiden. Toen de Duitsers over capitulatie gingen
onderhandelen, nam hij de wijk naar Zwitserland. Vlak voor de
grens werd hij opgevangen door communistische partizanen; hij
werd neergeschoten, samen met Clara Petacci, die van 1936 af
zijn ma�tresse was geweest.
Mussolini was in 1908 gaan samenleven met Rachele Guidi, met wie
hij in 1916 burgerlijk en in 1925 kerkelijk huwde. Zij kregen
vijf kinderen: Edda, Vittorio, Bruno, Romano en Anna Maria.