Berglemming
Groep : op het land levende
zoogdieren
De
berglemming behoort tot de grootste
zoogdierenfamilie, de Muridae. Dit knaagdier
staat bekend om zijn massale migraties en begint
om de paar jaar aan een lange, gevaarlijke reis
op zoek naar voedsel en een geschikt leefgebied.
Onderweg gaan er duizenden door. Door zijn
kleine, stevige lichaam wordt de berglemming op
het eerste gezicht gemakkelijk aanzien voor een
muis, al duiden zijn lange, dikke vacht, korte
poten en kleine oren en staart erop, dat hij
nauwer verwant is aan de woelmuis en de
muskusrat.
Dit geharde knaagdier woont op de toendra en
bergweiden van Scandinavi� en is zowel tijdens
de dag actief als 's nachts. Omdat de
berglemming erg aan zijn territorium gehecht is,
markeert hij de grenzen ervan met luchtjes. In
de winter woont hij op berghellingen die bedekt
zijn met lang mos, waar hij zich door de sneeuw
heen graaft om op de bevroren grond een nest te
bouwen. Het nest bestaat uit droog
plantenmateriaal en heeft gangetjes die de
lemming naar zijn voedselgebieden leiden. Als
het in de lente dooit, raakt het nest
overstroomd en trekt de lemming voor de zomer
naar de weiden. Daar graaft hij een veelkamerig
ondergronds hol van hooguit ��n meter lengte,
waar hij veilig is voor roofdieren, zoals
poolvossen, uilen en wezels.
Berglemmingen passen hun voedsel aan het seizoen
en de locatie aan. Ze gaan vooral in de ochtend-
en avondschemering op zoek naar voedsel, waarbij
ze ofwel op korte vegetatie grazen, of in de
grond naar wortels graven. Tijdens de gure
noordelijke winter graven ze door de sneeuw naar
mos, korstmossen en gras dat de hellingen bedekt
en gebruiken ze hun sterke tanden om op het
taaie, vezelige plantenmateriaal te kauwen. Ter
compensatie van de slijtage blijven de tanden
groeien.
Berglemmingvrouwtjes kunnen zich al met veertien
dagen voortplanten en de mannetjes kunnen al met
vier weken paren. Beide seksen vormen en
verdedigen hun territorium tijdens de paartijd,
waarbij de mannetjes met elkaar om de vruchtbare
vrouwtjes vechten en de vrouwtjes om het voedsel
wedijveren. Het mannetje verlaat direct na de
paring het vrouwtje en speelt bij het
grootbrengen van de kroost geen verdere rol. Na
een draagtijd van zo'n drie weken krijgt het
vrouwtje een nest van maximaal dertien jongen.
Ze zoogt ze twee weken, waarna ze voor zichzelf
kunnen zorgen.
Om de twee tot vijf jaar bereikt de
lemmingpopulatie in Noorwegen zijn maximum en
begint tegen het eind van het paarseizoen de
voedselvoorraad op te raken. De dieren beginnen
dan aan een massale verhuizing. Hele stromen
hongerige lemmingen verspreiden zich over een
breed gebied van noordelijk Europa naar het
zuiden, waarbij ze soms rivieren en meren
overzwemmen, op zoek naar leefgebieden die
voedsel bieden. Volgens betrouwbare historische
verslagen vinden elke dertig tot 35 jaar vooral
in Lapland massale migraties plaats.
|