De
botervis
De
botervis of Pholis gunnellus.
Beschrijving
Rugvin met 75-82 vinstralen, anaalvin met 41-47,
borstvin met negen tot twaalf en buikvin met ��n
stekeltje en ��n vinstraal. Rug en flanken
donkerbruin met groene tint; flanken met
onregelmatig gevormde, verticale banden. Aan de
basis van de lange rugvin ligt aan beide zijden
een rij van negen tot vijftien (meestal twaalf)
zwarte, met wit omzoomde stippen die deels op de
rug doorlopen. Donkere lijn door de ogen tot aan
de mondhoeken. Slanke vis met kleine kop. Lange
rugvin van kop tot staart met korte, stevige
stralen. De anaalvin is ongeveer half zo lang
als de rugvin. Buikvinnen rudimentair.
Botervissen komen voornamelijk voor in de
getijdenzone in zeer ondiep water. Ze kunnen
ongeveer vijf jaar oud worden. Ze paaien in
januari en februari. Ze eten wormen,
schelpdieren, vlokreeften, pissebedden en
zeepokken.
Lengte
Maximaal 25 cm.
Verspreiding
Noord-Atlantische Oceaan, Noordzee en Oostzee.
Langs onze kust vrij algemeen bij stenen, vooral
in de getijdenzone.
|