Rubriek :
Historische figuren
Charles Fox
Fox, Charles James (Westminster
24 jan. 1749 - Chiswick 13 sept. 1806), Brits staatsman, van
moederszijde een achterkleinzoon van koning Karel II, kwam in
768 in het Lagerhuis, waar hij aanvankelijk zijn grote
oratorische talenten in dienst stelde van de partij des konings.
Spoedig begon hij echter de misstanden aan het hof te kritiseren
en voerde hij (nu als Whig) een buitengewoon felle oppositie
tegen het koninklijk ministerie-North, tegen de politiek ten
aanzien van de Amerikaanse kolonies, tegen de corruptie, tegen
de Test Act en tegen de rotten boroughs. Hij drukte daarmee een
blijvend liberaal stempel op de Whig-partij. Na de val van North
in 1782 werd Fox staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in het
ministerie-Rockingham-Shelburne. Nadat in het ministerie een
tegenstelling tussen gematigde en radicale Whigs was ontstaan,
traden Fox c.s. af (juli 1782). Nu verbond Fox zich, tot
verontwaardiging van het publiek, met de conservatieve North en
bracht de regering ten val (1783), waarna hijzelf met Frederick
North een kabinet vormde. Fox beheerde Buitenlandse Zaken. Toen
hij het beheer over de Indische koloni�n aan de corrupte Engelse
Oost-Indische Compagnie wilde onttrekken om het aan de regering
over te dragen, werd de desbetreffende India Bill in het
Lagerhuis aangenomen, maar onder invloed van de koning door het
Hogerhuis verworpen. Fox moest toen aftreden (13 dec. 1783). Met
Burke bouwde hij nu weer een zeer sterke oppositie op. Vooral
Pitts India Bill werd als onvoldoende bestreden, terwijl Fox de
bestrijding van slavernij en slavenhandel aan zijn programma
toevoegde. Fox juichte de Franse Revolutie toe, wat in 1791 tot
een breuk met Burke leidde. Fox beschuldigde Pitt ervan door
zijn anti-Franse politiek de zaak van het despotisme te
begunstigen. Allengs kwam hij alleen te staan in het parlement.
In 1802 maakte hij een reis door Nederland en Frankrijk. Hij
ontmoette Napoleon. Diens politiek vond in hem echter weldra een
tegenstander. Geleidelijk herwon hij daardoor zijn prestige. Na
de dood van Pitt (1806) was hij nog even minister van
Buitenlandse Zaken. Hij slaagde erin de wet op de afschaffing
van de slavenhandel te doen aannemen.