Rubriek : De
mens -
geschiedenis
China, op weg naar de
culturele revolutie
In
China stonden in de dertiger jaren twee partijen tegenover
elkaar, de Kwo Min Tang van
Tsjang Kai-sjek en de Communistische Partij onder leiding
van Mao Tse-toeng (zie foto). De Kwo Min Tang toonde slechts
chaos en corruptie, de Communistische Partij beloofde
belastingsverlaging, landhervormingen en een beter leven. Na de
Japanse inval in China in 1937 werden de vijandelijkheden
gestaakt, maar in 1945 werd de strijd prompt hervat. Tsjang
Kai-sjek had in deze strijd de steun van de Verenigde Staten van
Amerika. Ook Stalin sloot een verdrag met Tsjang Kai-sjek. Deze
erkende daarop de Mongoolse Volksrepubliek (die eertijds onder
de naam Buiten-Mongoli� bij China behoorde) als een
onafhankelijke staat. Stalin dwong Mao Tse-toeng eind augustus
1945 zelfs tot een verzoeningsbijeenkomst met Tsjang Kai-sjek.
Resultaten bleven echter uit. De communisten bleven actief op
het platteland, terwijl de Kwo Min Tang aanvankelijk nog steden
en verbindingswegen beheerste. Aan deze toestand kwam in 1948
een einde. Toen maakten de communisten zich meester van Peking
en breidden hun macht uit naar het zuiden. Na de verovering van
steden als Nangking en Kanton in 1949 hadden de communisten de
strijd in China gewonnen.
Tsjang Kai-sjek week uit naar het eiland Formosa (Taiwan). Met
steun van de Amerikanen, die Tsjang in het kader van hun
Containment-politiek wilden handhaven, bleef Formosa als
Nationalistisch China bestaan. In China zelf werd op 1 oktober
1949 de Chinese Volksrepubliek uitgeroepen. Mao Tse-toeng werd
president. De Communistische Partij beheerste het politieke,
economische en sociale leven. Vandaar dat men ook wel spreekt
van Rood China. Er kwam een grote zuivering op gang, waarbij
miljoenen contra-revolutionairen werden gearresteerd.
Volksrechtbanken dienden aanklachten in, op grond waarvan de
beklaagden werden terechtgesteld of naar heropvoedingskampen
werden gestuurd. Tussen 1949 en 1954 zouden in China ongeveer
900.000 mensen uit de weg zijn geruimd.
Communistisch China werd niet alleen in politiek en
maatschappelijk opzicht omgevormd. Ook economisch werd de
structuur van het land totaal veranderd. De landbouwgronden
werden op grote schaal onteigend en aan de arme boeren gegeven.
Het uiteindelijke doel van de regering was echter niet dat de
grond in particulier bezit bleef. Daarom werd in 1953 begonnen
met een grootscheepse actie, die inhield dat de gezinnen werden
ondergebracht in landbouwgemeenschappen, zonder dat er nog
sprake was van priv�-eigendom. Ten aanzien van de industrie werd
dezelfde politiek gevoerd. Omdat Mao, marxist als hij was,
slechts op de steun van Rusland kon terugvallen, kreeg de zware
industrie voorrang, evenals dat in Rusland het geval was. Het
gaf Stalin de gelegenheid door middel van de technische en
economische hulpverlening de Chinese buurman wat in het oog te
houden. Een defensief verbond tussen Rusland en China versterkte
de Russische positie. Toch stonden de twee mogendheden
wantrouwend tegenover elkaar. De samenwerking was niet zo hecht
als men in de Verenigde Staten wel dacht en vreesde.
De economische ontwikkeling van China ging Mao echter niet snel
genoeg. In 1958 kondigde hij de Grote Sprong Voorwaarts aan. Een
aanvankelijk opgesteld Vijfjarenplan zou in slechts twee jaar
moeten uitgevoerd worden. Na vijftien jaar zou China dan een
vanouds industrieland als Engeland ingehaald hebben en misschien
zelfs voorbijgestreefd zijn. Dat het China aan kapitaal ontbrak
om een dergelijk plan te laten slagen, vond Mao geen bezwaar.
Geestdrift en zuinigheid van het Chinese volk moesten dit
ophefffen. En wat meer was : goedkope arbeidskrachten waren er
in China meer dan genoeg. De bodem moet intensiever bebouwd
worden en de industrie zou ook moeten worden uitgeoefend in
kleine primitieve bedrijven op het platteland. De industri�le
productie zou moeten voorzien in de behoeften van het hele land.
De Grote Sprong Voorwaarts werd een grote mislukking. Van het
volk waren geweldige offers gevraagd, maar de resultaten bleken
gering te zijn. Ontmoediging en uitputting waren het gevolg. Een
zware economische crisis teisterde de Chinezen na 1960. De
vroegere gang van zaken werd weer ingesteld en vanaf 1964 ging
het veel beter.
De rampzalige afloop van de Grote Sprong Voorwaarts had het
aanzien van Mao Tse-toeng natuurlijk geen goed gedaan. Om
weerstand te voorkomen en het aanzien van Mao te herstellen,
werd de Culturele Revolutie afgekondigd. De jeugd werd tot
opstand aangezet en de Rode Gardes brachten vanaf augustus 1968
de schooljeugd op het platteland in beweging. Mao was opnieuw,
misschien hevigere nog dan voordien, het voorwerp van verering.
Het Rode Boekje met uitspraken van Mao was een soort van
evangelie. Ook de culturele revolutie was geen lang leven
beschoren. Na de dood van Mao in 1976 brak er een machtsstrijd
uit, die naar het zich laat aanzien inmiddels is uitgevallen in
het voordeel van de gematigden.