Rubriek : De
mens - algemeen
De Chinese beschaving
China is al heel
lang door mensen bewoond geweest. De ouderdom van de Peking-mens,
de Sinanthropus pekinensis, wordt geschat op 500.000 jaar. De
nieuwe steentijd viel in China tussen drieduizend en tweeduizend
voor Christus. De mensen vormden toen landbouwgemeenschappen
langs de Hoangho of Gele Rivier.
Omstreeks 2200 voor Christus leefde China Yu de Grote, de
stamvader van de Hsia-dynastie. Hij zou grote waterwerken, zoals
het beteugelen van de loop van de Gele Rivier, het bouwen van
dijken en het aanleggen van kanalen hebben laten uitvoeren. Dit
vereiste een goede organisatie en een nauwe samenwerking. Dat
bracht geleidelijk wat eenheid in het tot dan toe versnipperde
China.
Ondanks
politieke woelingen en invallende steppevolkeren vertoonde China
toen al het beeld, dat het eigenlijk tot op vandaag behouden
heeft, namelijk dat van een bijzondere evenwichtigheid. De
ontwikkeling naar een hoog beschavingspeil raakte toen in een
stroomversnelling. Tussen ongeveer 1500 en 1000 voor Christus
werden in China tal van dierensoorten tot huisdier gemaakt. Ook
was er reeds een primitief schrift bekend. tussen 230 en 221
voor Christus voerde een strijdlustige Chinese vorst oorlog met
de andere heersers. Hij onderwierp hen, voegde hun rijken bijeen
en stichtte het Chinese Keizerrijk. De nieuwe heerster werd de
'Zoon des Hemels' genoemd. Op hem rustte de taak, de harmonie
tussen de mens en de natuur te waarborgen. Dit liep van het
verrichten van allerlei godsdienstige handelingen tot het leiden
van een onberispelijk leven. Als er sprake was van een misoogst,
werd de schuld hiervan hij eerst bij de keizer gezocht. Had de
Zoon des Hemels wel de juiste handelingen verricht en had diens
zedelijk gedrag de harmonie niet geschaad ? Menig keizer heeft
zijn heil in de vlucht moeten zoeken, toen het antwoord op de
vragen ongunstig uitviel !
Sje-Hwang-ti was de man die van China een eenheidsstaat heeft
gemaakt. Hij stoorde zich niet aan historisch gegroeide
gewoonten en regeerde met strakke hand. Dat lokte
begrijperlijkerwijs kritiek uit, in het bijzonder van de
volgelingen van de wijsgeer Confucius. Deze mensen haalden
bepaalden gedeelten aan uit boeken, waarin oude leefregels
en gebruiken waren vastgesteld. Daarmee toonden ze aan hoezeer
hij in strijd handelde met wat altijd al als juist en goed was
beschouwd. Sje-Hwang-ti liet zich echter niet vermurwen. Hij gaf
zelfs beval al die oude boeken te verbranden en bedreigde
iedereen die nog zo'n boek in z'n bezit had, met de dood.
Slechts die boeken bleven gespaard, die handelden over neutrale
onderwerpen zoals de medische wetenschap, de kunst van het
voorspellen en de landbouw.
Het is niet verwonderlijk, dat keizer Sje-Hwang-ti niet bepaald
ingenomen was met de oude geschriften die door de filosofen
werden aangehaald. De Chinese wijsbegeerte was volgens hem te
sterk gericht op de praktijk van het dagelijkse leven, en
vertoonde een te sterke verwevenheid met de godsdienst.
De twee hoofdrichtingen van de Chines wijsbegeerte zijn het
tao�sme en het confucianisme. De kern van het tao�sme is, dat er
tussen de naatuur en de mens harmonie en algehele samenhorigheid
moet zijn
De man wiens naam onverbrekelijk met het tao�sme is verbonden,
heette Lao-tze. Van zijn leven is echter weinig bekend. Volgens
de legende zou hij, na het schrijven van zijn boek Tao-te-tsjing
op reis zijn gegaan. Hij zou zelfs in Klein-Azi� zijn
aangekomen. Van de andere grote wijsgeer, Koeng-foe-tze of
Confucius, is des te meer bekend.
De levensomschrijving van deze in 551 voor Christus geboren
filosoof is opgetekend in de Loen ju (De Gesprekken), wat kort
na zijn dood is gedaan door zijn leerlingen. Confucius stamde
uit een verarmde adellijke familie in de staat Loe, in het
tegenwoordige Sjangtoeng. Confucius was nog zeer jong toen zijn
vader overleed. Een invloedrijke functionaris nam hem toen onder
zijn hoede, en zorgde ervoor dat Confucius zich kon ontwikkelen
tot een geletterd man. Aan het hof van Loe bekleedde hij tal van
ambten. Zo was het achtereenvolgens belasting-innere,
ceremoniemeester en magistraat. Na enige tijd wist Confucius het
zelfs tot minister te brengen. Waarschijnlijk is de dood van
zijn beschermheer de ommekeer geweest in zijn leven. Hij viel
toen min of meer in ongenade, en aan zijn opvattingen werd geen
aandacht meer geschonken. Hij nam toen ontslag en ging een
zwervend bestaan leiden. In het jaar 478 voor Christus overleed
hij, na talloze aanhangers te hebben verworven.
Zijn opvattingen zijn zeker niet in strijd met het tao�sme, maar
ze zijn veel meer gericht op de betrekkingen tot de medemens,
tot de familie en tot de staat. De vijf grote betrekkingen die
volgens Confucius samen het fundament van de maatschappelijke
orde vormen, zijn : de relatie tussen de regeerder en de
onderdaan, tussen vader en zoon, tussen beide echtgenoten,
tussen oudere broer en jongere broer en tussen oudere vriend en
jongere vriend.
De goede vorst, die naar beste kunnen zijn taak vervulde, zou
een gunstige invloed hebben op alle ambtenaren en die zouden op
hun beurt weer het volk aansporen tot een deugdzaam leven. De
invloed van Confucius is zeer groot geweest. Zijn behoudende
leer heeft sterk bijgedragen aan het evenwichtige karakter van
het grote China.