Rubriek : De
mens - algemeen
Het christendom in de vroege
middeleeuwen
Tijdens de
volksverhuizingen, die omstreeks 410 na Christus begonnen, had
het jonge christendom het in grote delen van Europa zeer zwaar
te verduren. In Brittanni�, dat door de Angelen, Saksen, Juten
en Friezen vanaf het vasteland van Europa was veroverd, verdween
het christendom zelfs helemaal.
Ook de stad Rome, die eens het middelpunt van het Romeinse Rijk
was geweest en waar de apostel Petrus zou zijn gestorven,
verkeerde in ernstig verval. De Germaanse Longobarden trokken in
568 Itali� binnen en verhinderden dat de Romeinse keizer nog
veel kon doen voor Rome, de Eeuwige Stad, het middelpunt van het
christendom. De pausen grepen daarom noodgedwongen met krachtige
hand in en namen de verdediging van de stad op zich. Ze
gebruikten de tot hun beschikking staande geldmiddelen om legers
aan te werven, bevelhebbers te benoemen en vestingswerken aan te
leggen. Zo nam de wereldlijke macht van de pausen toe en werden
ze onafhankelijk van de keizers, die in het verre Byzantium of
Contanstinopel woonden.
Het is met name paus Gregorius de Grote (590-604) geweest, die
de grondslag heeft gelegd voor de wereldlijke macht van het
pausdom. Van bestuurlijke zaken was hij goed op de hoogte, want
voordat hij monnik werd in een door hemzelf gesticht
benedictijnenklooster, was hij een hoge ambtenaar geweest en een
uitmuntend rechtsgeleerde. Later werd hij als pauselijk gezant
naar Byzantium gezonden. Toen er een nieuwe paus gekozen moest
worden, werd hij eenstemmig tot dit hoogste kerkelijke ambt
gekozen. Gregorius de Grote heeft zich voortreffelijk van zijn
taak gekweten. Naar alle windstreken stuurde hij zendelingen met
de opdracht de heidenen te bekeren. Hij handhaafde de kerkelijke
tucht, bevorderde de kerkmuziek en stelde de kerkelijke
plechtigheden vast.
Dankzij paus Gregorius de Grote werden de Angelsaksen in
Engeland bekeerd. Toen hij nog geen paus was, zag hij eens op de
slavenmarkt in Rome enige forse jongemannen met blond haar te
koop aangeboden. Getroffen door hun voorkomen, vroeg hij wie ze
waren. Toen hij verder vroeg naar de naam van het land waar ze
vandaan kwamen, noemde men hem De�ra, Angelen uit De�ra.
Sindsdien stelde hij alles in het werk om de bewoners van
Engeland tot het christendom te bekeren. Het liefst wilde hij
zelf als zendeling naar Engeland gaan, maar hij kreeg er geen
toestemming voor. Later, toen hij zelf paus geworden was, zond
hij in 596 de Romeinse abt Augustinus met veertig monniken naar
Engeland. Koning Ethelbert van Kent (560-616), die in die tijd
over bijna alle Angelsaksische rijken regeerde, ontving de
zendelingen in het begin met grote voorzichtigheid, want hij
dacht dat ze machtige tovenaars waren. Maar toen hij ze beter
leerde kennen, gaf hij hun verlof overal in zijn rijk te
prediken. Zelf liet de koning zich in 597 dopen en 10.000
Angelsaksen zouden dit voorbeeld met Kerstmis gevolgd hebben.
Augustinus werd de eerste aartsbisschop van Canterburry. Hij
stichtte nog vele andere bisdommen in Engeland. De geestelijken
kregen tal van voorrechten en vrijheden, zodat ze ook op de
staatszaken een vrij grote invloed kregen. De band met Rome
bleef erg nauw.
De Frankische hofmeier Karel Martel (714-741) wilde zijn macht
over de Friezen, Saksen, Bajuwaren en Alemannen uitbreiden.
Daartoe wendde hij niet alleen het zwaard aan, maar ook de
verbreiding van het christendom. De Angelsaksische monnik
Winfried was hem daarbij onder de naam Bonifatius een grote
steun. Hij werkte drie jaar onder Willibrordus in Friesland en
werd in 722 in Rome gewijd tot missiebisschop van Duitsland ten
oosten van de Rijn. Hij stichtte daar tal van kloosters. Vooral
het klooster van Fulda was belangrijk.
In
753 bereidde Bonifatius een nieuwe zendingsreis onder de Friezen
voor. Hij was lang niet jong meer en daarom nam hij zijn
doodskleed mee in zijn boekenkist. Verder liet hij zich
vergezellen van een stoet van priesters en monniken, terwijl
gewapende manschappen voor bescherming moesten zorgen. In het
begin van de zomer van 754 kwam het gezelschap in het huidige
Friesland aan. Na wat rondgezworven te hebben zette men de
tenten op in de buurt van Dokkum, aan de oevers van de rivier de
Boorne. Aangekondigd werd dat Bonifatius de volgende dag voor de
bekeerlingen een mis zou lezen.
De volgende ochtend verscheen er echter geen schare gelovigen,
maar een grote troep rovers. Verzet scheen zinloos en Bonifatius
verbood dan ook de strijd. Hijzelf werd getroffen door een
zwaardhouw, die hij met zijn evangelieboek tevergeefs had pogen
af te weren. Alle leden van het gezelschap, 51 in totaal, werden
gedood. Hun bezittingen werden vernnield en geplunderd. De dood
van de zeventig jarige zendeling in 754 betekende geenszins het
einde van de pogingen om de heidenen te bekeren. Deze werden
ijverig voortgezet en het aantal gelovigen nam langzaam maar
zeker toe. Het moeilijkst van hun oude godsdienst af te brengen
waren de Saksen, dien in Westfalen, Overijssel, Drente en aan de
overs van de Wezer en de Elbe woonden. Wel lukte het Karel
Martel een deel van de Saksen enige tijd te onderwerpen. Maar
als ze ook maar even de kans schoon zagen, kwamen ze in opstand
en wilden dan van bekering volstrekt niets meer weten.
Eerst Karel de Grote wist de Saksen in een dertigjarige strijd
op de knie�n te dwingen en het christendom te doen aanvaarden.
Toen waren ook de Friezen hun vrijheid kwijt en kon het
christendom definitief vaste voet krijgen.
(foto : de band van een Karolingische bijbel)