Rubriek :
Plant - algemeen
Chrysant
De
chrysant of ganzenbloem, van het plantengeslacht Chrysanthemum (v.
Gr. chrusos = goud, anthemom = bloem) van de Composietenfamilie,
met ca. 200 soorten, vnl. op het noordelijk halfrond. In
Nederland en Belgi� komen enkele soorten in het wild voor, nl.
de margriet(C. leucanthemum) en de gele ganzenbloem (C. segetum),
die ook wel als sierplant worden geteeld. De soort C.
cinerariaefolium, afkomstig uit Klein-Azi�, wordt in sommige
tropische landen (vooral Kenia) in de bergen gekweekt wegens de
insectendodende eigenschappen van het poeder dat door vermaling
van de gedroogde hoofdjes verkregen wordt (pyrethrum).
De als tuinplant geteelde heesterachtige chrysanten zijn
producten van bastaardering tussen verschillende soorten; ze
worden in een veelheid van vormen gekweekt. Vaak worden al deze
hybriden samengevat als tuinchrysant of herfstchrysant (C.
sinense). Voorts worden als sierplant geteeld: de bonte
ganzenbloem (C. carinatum), afkomstig uit Noordwest-Afrika; de
hoofdjes hebben een rode schijf en witte, aan de voet gele
straalbloemen; het moederkruid (C. parthenium), ook in een
aantal cultuurvari�teiten; deze plant ruikt naar kamille, is
afkomstig uit Zuidoost-Europa en Klein-Azi� en verwildert
gemakkelijk; de hoofdjes zijn vrij klein en hebben
oorspronkelijk witte straal- en gele buisbloemen; de
reuzenmargriet (C. maximum), de gekroonde ganzenbloem (C.
coronarium) en C. rubellum. De Pyrethrum-hybriden zijn ontstaan
uit kruisingen met C. coccineum. Dit zijn als tuinplant
gekweekte kruiden met gele schijfbloemen en rode, roze of witte
straalbloemen, ook veel met gevulde hoofdjes. De struikmargriet
(C. frutescens) is een heesterachtige soort die de gehele zomer
bloeit met kleine, margrietachtige bloemen; de blaadjes zijn
blauwachtig grijs en fijn verdeeld.
Als bladgroente wordt wel gegeten de chrysanto (C. coronarium
var. spatiosum), een vari�teit van de gekroonde ganzenbloem. De
bladeren worden in soepen verwerkt. De gefrituurde bloemknoppen
dienen als garnering.
Overblijvende Chrysanthemum-soorten, zoals de margriet en het
moederkruid, stellen geen bijzondere eisen aan de bodem. Een
goed doorlatende, maar toch vochthoudende grond is het meest
ideaal. Deze planten houden van een zonnige standplaats. Voor
een enkele soort, zoals C. rubellum, is een winterbescherming
met sparrentakken gewenst.
De struikmargriet is niet winterhard en wordt meestal gerekend
tot de eenjarige tuinplanten, maar kan in pot uitstekend
overwinteren op een vorstvrije, lichte plaats.
De tuin- of herfstchrysant groeit alleen in een goede, vrij
zwaar met stalmest bemeste tuingrond. In het voorjaar (half mei)
worden de planten in de tuin gezet op een afstand van 25�30 cm.
Een beschutte, zonnige plaats is voor deze chrysanten
noodzakelijk. Bovendien moeten de vrij slappe planten tijdig
gesteund worden door ze aan te binden aan stokken. Ongeveer twee
weken na het planten worden de planten getopt. Wanneer
grootbloemige takken gewenst zijn, moeten de stengels geplozen
worden (alle zijknoppen verwijderd); zijn troschrysanten
gewenst, dan wordt de hoofdknop uitgebroken. Deze handelingen
worden verricht zo spoedig mogelijk na het moment dat alle
bloemknopjes zichtbaar zijn. Na de bloei, en in ieder geval voor
het invallen van de vorst, worden de planten opgenomen en
vorstvrij en zo droog mogelijk overwinterd. De planten moeten in
rust blijven, maar mogen niet verdrogen. Zij worden in februari
weer aan de groei gebracht.