Rubriek :
Historische figuren
Claudius I
Claudius I,
volledig: Tiberius Claudius Drusus Nero Germanicus (Lyon 10 v.C.
- Sinuessa 13 okt. 54 n.C.), Romeins keizer van 41 tot 54, was
een zoon van Antonia Minor en Augustus' stiefzoon Drusus, neef
van keizer Tiberius en jongere broer van Germanicus (zie ook
Julisch-Claudische dynastie). Wegens zijn zonderlinge geest, die
tot trotsering van traditie en conventie neigde, werd hij in
zijn jeugd van alle staatszaken uitgesloten: de keizerlijke
familie vreesde door dit enfant terrible gecompromitteerd te
worden. Zo groeide hij eerst met stokslagen, later te midden van
de spot van het hof op. Daar hij, als kind ziekelijk, enkele
lichamelijke afwijkingen had (knikken van hoofd en knie�n,
stotteren en kwijlen), werd hij algemeen als min of meer stomp-
of zwakzinnig beschouwd; ten onrechte: hij was een
anti-conventionalistische zonderling, maar paarde dit aan grote
gaven. Dat hij zich tijdens de vijftigjarige quarantaine die aan
zijn keizerschap voorafging, niet all��n aan drank, dobbelspel
en plebejische vrienden te buiten ging, maar zich ook aan
ernstige studie wijdde (m.n. aan de geschiedenis, hij schreef
o.a. een werk over Etruri�, dat niet bewaard is gebleven), mag
als een bewijs van grote karakterkracht worden beschouwd.
Na Caligula's dood werd hij door de lijfwacht tot keizer
uitgeroepen. De zonderlinge boekenwurm ontpopte zich als een
voortreffelijk regent. Zijn voornaamste hervorming was een
radicale centralisatie van het rijksbestuur in handen van de
keizer; voor dit doel werden keizerlijke departementen gesticht,
aan het hoofd waarvan keizerlijke vrijgelatenen werden
geplaatst. Verzwakking van de kracht van de senaat, versterking
van de positie van de provincies (door een consequent
doorgevoerde burgerrechtspolitiek), systematische bestrijding
van misbruiken op ieder gebied waren de doeleinden van deze
centralisatie van het rijksbestuur, dat onder Claudius' regering
door uitgesproken humanitaire tendenties werd gedragen, zonder
voorbehoud voortreffelijk mag worden genoemd en waarvan de
verdienste in de eerste plaats aan Claudius zelf en niet aan
zijn ministers-vrijgelatenen toekomt: de originele oorkonden uit
Claudius' regeringstijd, die wij nog bezitten, bewijzen dat de
keizer zich persoonlijk in de kleinste bijzonderheden van het
rijksbestuur placht te verdiepen en bovendien ademen zij
volkomen de zonderlinge geest van Claudius zelf, zonder een
spoor van de geest van zijn vrijgelatenen te verraden.
Was het rijksbestuur het sterke punt van Claudius' regering,
zijn slechte verhouding tot de Romeinse aristocratie was er de
schaduwzijde van; de senaat en de ridderstand voelden zich
achteruitgezet en vergolden het hem met stil verzet en
samenzweringen, die zijn angstcomplexen, door de omstandigheden
waaronder hij was opgegroeid van huis uit reeds aanwezig, in
hoge mate versterkten. Deze angstcomplexen werden door zijn
vrouwen en vrijgelatenen weleens misbruikt om hun persoonlijke
wraakzucht te bevredigen, doordat zij hem (door angstaanjaging)
tot gerechtelijke moorden dreven op hun persoonlijke vijanden
onder de Romeinse aristocratie. Dit is als de grote misstand van
Claudius' regering te beschouwen.
In zijn huiselijk leven was Claudius ongelukkig. Zijn derde
vrouw (39-48), Messalina, die een losbandig bestaan leidde en
zelfs tijdens Claudius' leven openlijk een nieuw huwelijk sloot,
werd terechtgesteld. Daarna huwde hij in 49 zijn nicht Agrippina
Minor of de Jongere, de dochter van Germanicus, die hem in 50
overhaalde haar zoon uit een vroeger huwelijk, Lucius Domitius
Nero, te adopteren en deze, in plaats van zijn eigen zoon
Britannicus, voor de opvolging te bestemmen. Toen Agrippina
vreesde dat Claudius dit besluit (Britannicus toonde als knaap
reeds een krachtig karakter) zou herroepen, liet zij hem
(waarschijnlijk) vergiftigen.
In de literatuur is hij vooral bekend geworden door de roman I
Claudius en het vervolg Claudius the God van Robert Graves, die
zich vooral op Tacitus en Suetonius baseert.