Rubriek :
Dier - algemeen
De bodem van het woud
De bodem van een
neotropisch woud is volgepakt met bomen en struikgewassen,
overdekt met klimplanten. Het krioelt er van insecten, een
ideale plaats voor allerlei insecteneters en planteneters, en
voor de roofdieren die zich met hen voeden. Ook reptielen en
amfibie�n gedijen er goed, want de temperatuur is er altijd
hoog. In aanmerking genomen dat er tussxen de uiterst dichte
begroeiing maar weinig bewegingsruimte is, zijn sommige
diersoorten opmerkelijk groot. Maar juist deze grotere soorten
leven vooral langs de rivieren, waar meer ruimte op de grond is.
De meeste van de grotere dieren zijn dan ook in meerdere of
mindere mate aangepast aan het leven bij of zelfs gedeeltelijk
in het water.
Het grootste knaagdier ter wereld leeft er : het waterzwijn of
capybara. Hij kan meer dan ��n meter lang worden, met een
gewicht van zo'n 45 kg. Hij is, met de stekelvarkens, agoeti's
en beverratten, naaste familie van de cavia's. Uiterlijk lijkt
hij wel op een reusachtige cavia, met iets van een nijlpaard in
zich. In tegenstelling tot de meeste andere knaagdieren gebruikt
hij dikwijls zijn stem, met allerlei klikkende piep- en
knorgeluidjes. Hij heeft korte zwemvliezen tussen de tenen, kan
goed zwemmen en duiken, en leeft van waterplanten. Hij is
voornamelijk nachtdier. Hij heeft weinig vijanden, maar de twee
belangrijkste kunnen ook goed zwemmen, de jaguar en de kaaiman.
Hoewel het waterzwijn een zeer vriendelijke karakter heeft en
zelfs gesteld is op menselijk gezelschap, wordt hij veel gejaagd
om zijn vlees. Dat smaakt ietwat naar vis en wordt zelfs wel
verkocht - onwettig - als zalm. Zijn naaste verwant, de paka,
wordt zelden gezien. Die leeft in de grond, in een zelfgegraven
hol, waar hij alleen tijdens de nacht uitkomt. Hij is ook veel
kleiner dan het waterzwijn.
De
agoeti's en acouchi's zijn ook verwanten van het waterzwijn,
maar ze verschillen in bepaalde opzichten. Zo lijken ze wel wat
op kleine hoefdieren. De agoeti is ongeveer zo groot als een
haas, en heeft een nauwelijks te herkennen, kort stompje als
staart. De acouchi is kleiner en heeft een korte, maar
duidelijke staart met een wit puntje. Hoewel de vruchten waarvan
ze leven het hele jaar door overvloedig beschikbaar zijn, hebben
ze de gewoonte van veel knaagdieren : het aanleggen van
voorraden. Alleen vergeten ze meestal de plaats. Ze zijn wel
eens het belangrijkste voedsel van de Zuidamerikaanse roofdieren
genoemd. Ze worden belaagd door boshonden, alle katachtigen,
marterachtigen en ook door de mens. Ze houden zich in stand door
zich enorm snel te vermenigvuldigen.
Het oerwoud van Zuid-Amerika kent drie typen echte hoefdieren :
de onevenhoevige tapir (zie foto) en de evenhoevige pekari's en
herten. Het Virginea-hert komt voor in heel Noord- en
Zuid-Amerika. Typisch neotropisch zijn twee soorten spiesherten,
die in het diepst van de wouden leven.
De tapir beperkt zich, net als het waterzwijn, tot de nabijheid
van meren en rivieren. Hij is een schuw nachtdier. Zijn zware en
grote lichaam schrikt niet alleen vele roofdieren af - zoals
jaguars en kaaimannen - maar helpen hem ook zich een weg te
drukken door de dichte begroeiing. Hij heeft een fluweelachtige,
donderbruine vacht, maar die houdt hij altijd bedekt met een
dikke korst van modder, misschien om zich te beschermen tegen
insectenbeten.
Net als de olifant, heeft de tapir een tot slurf gevormde
bovenlip, al is die veel kleiner dan bij een olifant. Met dat
beweeglijke slurfje kan hij tussen gebladerte snuffelen,
waterplanten omhoogtrekken en de bladeren er direct mee in zijn
bek stoppen.
Hoewel de tapir wel wat lijkt op een zwijn, is hij nauwer
verwant aan de neushoorns van de Oude Wereld. Echte leden van de
zwijnen zijn in Zuid-Amerika de pekari's of navelzwijnen. Ze
zijn nog geen meter lang en hebben kleine, rechtopstaande
oortjes. Ze eten allerlei plantaardig voedsel. Meestal zwerven
ze in kudden van vijftig tot honderd dieren, zonder leider, door
de wouden.