Rubriek :
Dier - algemeen
De dieren van het
noordpoolgebied
De noordpool ligt,
in tegenstelling tot de zuidpool, in het midden van een oceaan.
Het is een zo koude wereldzee, dat het grootste deel ervan
doorlopend is bedekt met een dikke laag ijs. Die ijslaag is zo
sterk - tot meer dan zes meter dik - dat het ijs niet breekt,
zelfs niet onder het gewicht van het zwaarste landdier. De
klimatologische omstandigheden die het ijs
hebben doen ontstaan,
zijn zo slecht, dat alleen een zeer beperkt aantal diersoorten
zich kan handhaven. Bovendien is de dierenwereld er, omdat in
zuiver ijs geen plant kan groeien, uitsluitend beperkt tot
vleeseters, dieren die uitsluitend leven van vlees, vis of
vogels.
Verder is het beschikbare vlees, ook al door de barre
weersomstandigheden, beperkt. Het betekent dat de dieren om in
leven te kunnen blijven, hun verblijf betrekkelijk dichtbij het
water moeten hebben, vlakbij de randen van de ijskap waar
voortdurend diepe scheuren in het pakijs ontstaan of, wat
zuidelijker, op de ijsschotsen die in de koude zee drijven.
Sommige pooldieren, zoals de verschillende soorten zeehonden,
leven in de zee zelf.
Om onder die omstandigheden te kunnen leven, moeten de dieren
bijzondere aanpassingen hebben tegen afkoeling. Voor sommige
dieren kan deze aanpassing bestaan uit het zich telkens
verplaatsen. Bepaalde vogels bijvoorbeeld broeden in de zomer
aan de noordpool en trekken dan, voordat het winter wordt, naar
warmere streken in het zuiden.
Andere dieren ontvluchten de ergste kou in de winter door, net
als de Eskimo's, bescherming te zoeken onder de sneeuw. Weer
andere aanpassingen zijn puur lichamelijk. Ijsberen hebben dikke
vachten. De lucht tussen de haren van hun pels zorgt ervoor dat
er niet teveel lichaamswarmte verloren gaat.
Dieren als zeehonden, zeeleeuwen, walrussen en walvissen hebben
onder hun huid een dikke speklaag als isolatie tegen de kou.
Dieren zonder een dergelijke speklaag zouden in het koude
poolwater binnen enkele minuten sterven, omdat water de warmte
27 maal beter geleidt dan lucht.
Er is nog een andere manier waarop dieren hun warmte vasthouden.
Een groot lichaam houdt warmte namelijk beter vast dan een klein
lichaam. Daarom zijn verschillende dieren die in het
noordpoolgebied leven, groot in vergelijking met hun verwanten
elders. Ijsberen zijn daar een goed voorbeeld van. Ze moeten
door hun levensomstandigheden belangrijk groter zijn dan hun
neven in warmere klimaten. Hun kleine staart, kleine oren en
korte poten dragen ook bij tot het behoud van de lichaamswarmte.
Walvissen, ijsberen en zeehonden, evenals hun nauwe verwant de
walrus, zijn de enige zoogdieren die in het noordelijkste deel
van de aarde kunnen leven. De ijsbeer leeft hoofdzakelijk van
zeehonden. Hij jaagt er met groot doorzettingsvermogen
en geduld op. Hij kruipt daarvoor plat over het ijs en besluipt zijn prooi
net als een kat een muis. Dan schiet hij met een enorme vaart op
de zeehond af en doodt hem met ��n machtige haal van zijn
voorpoot. Ijsberen kunnen een gewicht bereiken van bijna duizend
kilo (gewoonlijk driehonderd tot vierhonderd kilo). Dit betekent
dat een zeehond op het land geen enkele kans tegenover hem
maakt. Eenmaal in het water zal de zeehond door zijn zwemkunst
vermoedelijk ontsnappen.
Ijsberen zullen, als ze de kans krijgen, ook walrussen
aanvallen. Maar walrussen kunnen zich door hun lange en scherpe
slagtanden beter tegen ijsberen verdedigen dan zeehonden.
Overigens is de ijsbeer niet kieskeurig. Hij pakt wat hij
krijgen kan, ook dode dieren en afval. Dat maakt de ijsbeer tot
een gevaar voor menselijke nederzettingen in het
noordpoolgebied, omdat deze dieren bij voedselgebrek afkomen op
afvalhopen en etensresten. De overige zoogdieren van de
noordpool wedijveren met elkaar en met al de aan de noordpool
levende vogels, om hetzelfde soort voedsel te bemachtigen, dat
bestaat uit vis en schaal- en schelpdieren. Deze schaal- en
schelpdieren hangen voor hun bestaan weer af van het
phytoplankton, uiterst kleine ��ncellige plantjes die tijdens de
korte zomer in het water van de zee leven.
De meeste grote walvissoorten bezoeken de Poolzee in de zomer,
wanneer er veel phytoplankton is, maar de twee altijd in het
noordpoolgebied levende walvissoorten zijn kleinere soorten. De
ene is de narwal met zijn lange stoottand. De andere is de witte
dolfijn of beloega, ook bekend als de 'zee-kanarie' door de
melodische geluiden die hij maakt.
Er zijn aan de noordpool zes verschillende soorten zeehonden,
twee soorten zeeleeuwen en ��n soort walrus. In tegenstelling
tot de walvissen moeten deze dieren af en toe aan land komen om
er te verharen en hun jongen ter wereld te brengen.
De vogels van het noordpoolgebied zijn alle zeevogels, zoals
skua's (jagers), alken en meeuwen. Ze leven hoofdzakelijk van
vis. De volkomen witte ivoormeeuw lijkt het beste aan het
poolklimaat aangepast te zijn. Gedurende de lange donkere
winteer trekt hij naar het zuiden, tot waar het pakijs begint.
De ivoormeeuw is gedeeltelijk van de ijsbeer afhankelijk, omdat
hij ook leeft van wat de ijsbeer van zijn prooi overlaat en van
... ijsbeermest.