Rubriek :
Paleontologie
De eerste gewervelde dieren
Gewervelde
dieren of vertebraten bestaan al tenminste 400 miljoen jaar. We
weten dit omdat er verschillende delen van botten en schalen
gevonden zijn in rotsen uit die tijd. De ouderdom van die rotsen
is vastgesteld door middel van gemeten radioactiviteit in
vulkanische rotsen. De beenderen zijn wellicht begraven in het
bezinksel, dat daarna geleidelijk aan is omgezet in rots. Rotsen
uit latere tijden in verschillende delen van de wereld, hebben
een rijkdom van fossiele overblijfselen opgeleverd, waaruit de
verschillende stadia in de ontwikkeling van de gewervelde dieren
blijkt. Door studie van fossielen van verschillende leeftijden
kunnen we zien hoe uit de vissen waarschijnlijk de amfibie�n
zijn ontstaan en daaruit later weer de reptielen. Daaruit moeten
nog later de vogels en de zoogdieren zijn voortgekomen. Dit
alles nam natuurlijk vele miljoenen jaren in beslag. Gedurende
een heel lange periode waren de enige gewervelde dieren de
verschillende soorten vissen.
Hoe deze vissen uit vroegere dierlijke vormen zijn ontstaan is
niet duidelijk. Vele groepen ongewervelde dieren zijn aangeduid
als de voorouders van de gewervelde dieren, maar de meest
waarschijnlijke groep hiervoor is die, waarin de zeesterren
voorkomen. Enkele leden van deze groepen hebben larven, die veel
lijken op die van de Balanoglussus, een wormachtig dier waarvan
bekend is dat het in verband staat met de gewervelde dieren,
omdat het kieuwspleten heeft en andere overeenkomstige
kenmerken.
De eerste sporen van vissen dateren van 400 miljoen jaar geleden
en zijn gevonden in enkele ordovicium-rotsen in Amerika. Maar
pas in de rotsen uit het late silurium, die ongeveer zestig
miljoen jaar later werden gevormd, zijn fossielen van volledige
vissen teruggevonden. Deze 'vroege' vissen waren niet erg groot.
De meeste waren zwaar bepantserd met benige platen en schalen,
voornamelijk in de buurt van de kop. Het opvallendste
verschijnsel van al deze vroege vissen was de volledige
afwezigheid van kaken. Zij voedden zich waarschijnlijk door
modder op te zuigen en dit door hun kieuwen te filteren. Vele
waren helemaal plat en volledig aangepast aan het leven op de
zeebodem of de rivierbedding. De kaakloze vissen worden
ondergebracht in een aparte groep (Agnatha : zonder kaken),
afzonderlijk van alle andere gewervelde dieren (Gnathostomata :
met kaken).
Overblijfselen van de vroegst bekende vissen met kaken (placodermen)
zijn gevonden in bezinksel uit het late silurium, dat ongeveer
330 miljoen jaar geleden werd gevormd. Deze hadden niet alleen
kaken, maar ook vinnen. Deze twee verschijnselen waren tekenen
die wezen in de richting van een ontwikkeling tot landdieren. De
directe voorouders van de vissen met kaken zijn niet bekend,
maar waarschijnlijk zijn ze voortgekomen uit de een of andere
soort kaakloze vissen, waarbij de beenderen die dienden als
steun voor de kieuwen zich ontwikkelden tot kaken.
De devoon-periode, die ongeveer 325 miljoen jaar geleden begon,
wordt vaak het 'tijdperk van de vissen' genoemd. Er bestonden
vele soorten kaakloze vissen en alle hoofdsoorten vissen
verschenen op het toneel. De haaiachtige vissen met een
kraakbeengeraamte kwamen in deze tijd voor het eerst voor. Ze
leken veel op de tegenwoordige haaien, met krachtige kaken en
een gestroomlijnde vorm. Ze misten de zware pantsering van hun
voorouders en ze waren beweeglijker. Hun harde tanden en
ruggengraten zijn vaak in rotsen bewaard gebleven. Alle
tegenwoordige soorten leven in de zee, maar sommige van hun
vroegere soortgenoten hebben mogelijk in zoet water geleefd.
Vele haaiachtige vissen stierven uit aan het einde van het
palezo�cum, maar de huidige soorten hebben dit overleefd.
De vissen met lob-vinnen waren heel gewoon in de devoon-periode.
Een zeer belangrijk verschijnsel was de opening van de
neusgaten. Dit duidt erop, dat ze lucht konden inademen. Ze
konden zich waarschijnlijk ook voortbewegen op hun lobvinnen.
Het is zeker, dat zich in deze groep van vissen de voorouders
bevinden van de amfibie�n en van alle gewervelde landdieren.