Rubriek :
Dier - algemeen
De grazende dieren van het
grasland
Het noordelijkste
deel van de savanne in het Ethiopische gebied is de woonplaats
van typische graslanddieren zoals het hartebeest, de enorme
Kaapsel buffel (zie foto) en de elandantiloop. Maar er komen ook
andere dieren voor, zoals de struisvogels, die hun tijd verdelen
over het grasland en de woestijn waarin dit gebied overgaat. De
struisvogel die zo'n 2,4 meter hoog kan worden en een gewicht
kan bereiken van 160 kg, vormt een uitzondering op de regel dat
grote dieren beter in een koel klimaat kunnen leven. Dat dit
dier in een dergelijk heet klimaat kan leven, wordt bevorderd
door de dikke veren op het lichaam. Die beschermen de
struisvogel tegen de hitte van de dag. Door het bijna geheel
ontbreken van veren op de kop, de hals en de poten, kan een
teveel aan warmte worden uitgestraald. De struisvogel heeft zich
ook aan de droogte aangepast. Hij leeft bij voorkeur in een
gebied waar voldoende water is. Maar het kan hem niet schelen of
dat water brak of zelfs zout is. Hij heeft in zijn neus namelijk
een klier, waardoor een teveel aan zout wordt uitgescheiden.
Verder onttrekt de struisvogel een bepaalde hoeveelheid vocht
aan zijn voedsel, dat bestaat uit sappige planten, bessen en af
en toe een reptiel of insect.
De struisvogel is (net als zijn Zuidamerikaanse verwanten de
gewone nandoe en de Darwin-nandoe) in staat om zich te handhaven
door zich te beschermen tegen roofdieren. Zijn lange nek en zijn
ogen, die bijna zo groot zijn als tennisballen, stellen hem in
staat op grote afstand onraad te bespeuren. Zijn lange poten en
sterke dijspieren geven de struisvogel een maximum snelheid van
45 tot 50 km per uur. Hij kan zijn enorme snelheid ongeveer
twintig minuten volhouden zonder vermoeid te raken. De
struisvogel kan ook buitengewoon hard schoppen. Bovendien vormt
de venijnige nagel op ��n van de tenen van elke voet nog een
extra bedreiging voor elke aanvaller. Tenslotte geniet de
struisvogel nog bescherming door zich vaak op te houden in
gezelschap van viervoetige planteneters als antilopen en
zebra's, die goed opletten of er vijanden in de buurt zijn. De
struisvogel is enorm bekend dat hij glimmende voorwerpen naar
binnen kan schrokken. In de maag van een struisvogel heeft men
veel onverteerbare dingen gevonden, zoals sleutels, spijkers en
zakmessen. Zoals bij zoveel vogels voorkomt, heeft ook bij de
struisvogel het mannetje de mooiste veren. De struisvogels zijn
kuddedieren en ze verkwisten hun tijd niet aan het bouwen van
nesten. Ze krabben gewoon een gat van ongeveer negentig cm breed
en dertig cm diep in de zandige bodem. De wijfjes die aan de leg
zijn, leggen daarin hun eieren, meestal zo'n tien tot twaalf.
Zowel de hanen als de hennen zitten erop : de hennen overdag
omdat ze door hun saaie verenpak weinig opvallen en de hanen
tijdens de nacht wanneer ze door hun zwarte veren moeilijk te
zien zijn. Het leggen van zoveel eieren in ��n keer lijkt
overdadig. Maar het grote aantal eieren is van groot belang voor
het voortbestaan van de struisvogel. De struisvogeleieren zijn
namelijk een lekkernij voor hyena's, jakhalzen, cheeta's,
panters, slangen en nog andere dieren. De uit het ei gekomen
struisvogelkuikens lopen ook gevaar door deze roofdieren te
worden genuttigd. Ze kunnen echter al met hun ouders meerennen,
wanneer ze nog maar twee dagen oud zijn.
Een andere bewoner van dit gebied is het knobbelzwijn. Het is
een bijna geheel onbehaard zoogdier. Het heeft een buitengewoon
potsierlijk gezicht. Het heeft op zijn wangen onder de ogen
grote knobbelachtige uitwassen, waaraan het zijn naam te danken
heeft. De lange kop met kleine ogen die bijna bij zijn oren
zitten, maakt het knobbelzwijn er niet mooier op. Zijn gebogen
slagtanden schrikken wel veer roofdieren af, zodat het
knobbelzwijn maar ��n echte vijand heeft : de panter. Soms
vallen ook de jakhalzen de jongen aan. Tijdens de nacht trekken
de knobbelzwijnen zich terug in door andere dieren verlaten
holen. Ze doen dat achterwaarts, om mogelijke achtervolgers met
hun geduchte slagtanden te kunnen bedreigen. Het aardvarken
behoort anders dan zijn naam doet vermoeden, niet tot de familie
van de varkens. Het aardvarken is het enige lid van de orde van
de Tubulidentata (Buistandigen). De buisvormige tanden van het
aardvarken hebben geen glazuur en groeien voortdurend. De
aardvarkens zijn dieren die bijna anderhalve meter lang worden.
Hun voorpoten zijn voorzien van sterke klauwen. Daarmee kunnen
ze een termietennest in ��n nacht uit elkaar trekken en
afbreken. Dat is geen geringe prestatie : de mens krijgt een
termietennest met moeite in ��n dag met een houweel afgebroken.
Het aardvarken heeft een borstelige, harde huid, die bestand is
tegen de beten van de termieten.