Rubriek :
Dier - algemeen
De grenzen van dierlijke
leefgebieden
Alle dieren zijn in staat om zich voort te planten. Behalve als
ieder dierenpaar gedurende hun leven niet meer dan twee
nakomelingen zou verwekken, zou het aantal dieren in de wereld
dus moeten toenemen. Afgezien van de mens, die de grootte van
zijn gezin zelf kan bepalen, verwekken alle dieren heel wat meer
nakomelingen dan twee. Sommige dieren verwekken zelfs duizenden
nakomelingen per jaar.
Charles Darwin, die de evolutietheorie of ontwikkelingstheorie
opstelde, berekende het aantal nakomelingen van de diersoort die
zich volgens hem het langzaamst voortplantte : de olifant. Te
beginnen met ��n mannelijk en ��n vrouwelijk exemplaar, zouden
er na 750 jaar 19 miljoen olifanten zijn. Al deze dieren zouden
van dit eerste paar afstammen.
Darwin was niet de eerste die tot de conclusie kwam dat levende
wezens een te berekenen mate van toeneming hebben. Thomas
Malthus, een Britse econoom die van 1766 tot 1834 leefde, had
daar zijn gedachten ook al over laten gaan. Geschrokken door de
sterke bevolkingsaanwas in zijn tijd, voorspelde hij het einde
van de mensheid op grond van het feit dat er op den duur niet
genoeg voedsel zou zijn. Als oplossing kwam hij met het voorstel
de arbeidende klassen van het huwelijk - dus van de
voortplanting - te laten afzien.
Darwin wees op het feit dat men een dergelijke onthouding niet
bij dieren kan verwachten. Als hun aantal toeneemt, proberen
dieren zich over een groter gebied te verspreiden. De logische
einduitkomst van een dergelijke verspreiding zou zijn, dat alle
dieren over de hele wereld zouden voorkomen. De werkelijkheid is
echter anders. Heel wat dieren sterven voordat ze geslachtsrijp
zijn door ziekte of omdat ze door andere dieren worden gedood.
Roofdieren verhinderen over het algemeen, dat hun prooidieren
zich te sterk vermenigvuldigen. Daar staat tegenover dat een
schaarste aan prooidieren weer verhindert dat de roofdierenstand
te sterk toeneemt.
De strijd om ruimte en voedsel met andere soorten vormt eveneens
een belangrijke belemmering bij de verspreiding van de dieren.
Deze strijd om voedsel en ruimte wordt vooral duidelijk, als de
mens het natuurlijk evenwicht verstoort. Dat gebeurde
bijvoorbeeld bij het invoeren van konijnen in Australi�. Door
gebrek aan natuurlijke vijanden werd het aantal konijnen zo
groot, dat er een ware ramp ontstond !
De verspreiding van de diersoorten wordt sterk be�nvloed door
het klimaat. Niemand verwacht een ijsbeer in de tropen of een
tropische wurgslang op de zuidpool. Sommige dieren zijn sterk
belemmerd in hun verspreiding omdat ze van ��n bijzondere
voedselsoort leven. De reuzenpanda komt alleen voor in
bamboebossen, omdat hij van jonge bamboespruiten leeft. Het
koala-beertje (zie foto) vindt men alleen in Australi�, omdat
zijn voedsel bestaat uit de bladeren van de eucalyptusboom, die
alleen in Australi� groeit.
Ook natuurlijke hindernissen kunnen de verspreiding van
diersoorten tot staan brengen. Woestijnen, bergketens, brede
rivieren en oceanen zijn voor sommige diersoorten een
onoverkomelijke hindernis. Voor vogels en vleermuizen zijn de
oceanen geen onoverkomelijke hindernis. Daarvoor hebben deze
dieren dan ook een groot verspreidingsgebied. Zelfs zijn sommige
reptielen en landzoogdieren erin geslaagd van het vasteland naar
ver weg liggende eilanden over te steken.
Tapirs en varkens zijn goeie zwemmers. Landschildpadden kunnen
drijvend grote afstanden afleggen. Het is zelfs mogelijk dat
kleine dieren over een grote afstand worden verplaatst op
drijvende takken en boomstammen. Het feit dat vrijwel geen
enkele werelddeel een geheel unieke dierenwereld heeft en het
feit dat de verspreiding van de diersoorten over de werelddelen
soms zo opvallend kan worden genoemd, was in de negentiende eeuw
��n van de niet op te lossen raadsels.