Rubriek :
Dier - algemeen
De kleine dieren van de
steppe
Ten zuiden van het
westelijk deel van de taiga liggen de steppen. Het zijn enorme,
met gras begroeide vlakten. De steppen strekken zich uit van
Oost-Europa en de Hongaarse vlakten tot het Altai-gebergte in
West-China. De kleur van de steppen is een mengeling van geel,
bruin en grijs. In grote gedeelten van het steppegebied is geen
enkel herkenningsteken te zien. Er is alleen maar gras.
Eeuwenlang heeft men koeien, schapen en geiten op de steppen
laten grazen. Maar de steppen zijn over het algemeen niet
geschikt voor het boerenbedrijf. De grond is te zanderig en het
landklimaat met zijn droge, hete zomers en zeer strenge winters,
is voor boeren evenmin aantrekkelijk. toch heeft men hier en
daar in het steppegebied land ontgonnen. Bepaalde inheemse
diersoorten zijn daar het slachtoffer van geworden. Vooral de
grotere soorten hebben het moeten ontgelden. Gelukkig is er nog
genoeg ongerept grasland overgebleven om een aantal grotere
diersoorten te herbergen. Er zijn bijvoorbeeld nog kudden
saiga-antilopen. En op enkele plaatsen in het steppegebied komen
nog wilde paarden voor. Een voorbeeld daarvan is het bijna
uitgestorven geraakte Przewalski-paard. Het is genoemd naar de
Russische onderzoeker Nikolay Przewalski, die leefde van 1839
tot 1888. Het spreekt vanzelf dat de steppen met hun gras een
gunstig gebied zijn voor graseters. Maar het is een bezwaar dat
de steppen zo kaal zijn. Er groeit geen boom en er is ook bijna
geen andere natuurlijke dekking. De dieren dit in dit kale
gebied het best aarden, zijn de kleine gravende knaagdieren. E�n
van die dieren is de molhamster. Hij leeft bijna uitsluitend
onder de grond. De molhamsters graven hele holencomplexen met
voorraadschuren, nestruimten en toiletten.
Een andere holbewoner van het steppegebied is de gewone hamster.
Hij is groter en minder tam dan de goudhamster, die als
troeteldier in trek is. Verder leven in de steppen verschillende
soorten grond-eekhoorns, zoals de soeslik, die verwant is aan de
Noordamerikaanse wangzak-eekhoorn of chipmoenk, en de
bobak-marmot. Deze dieren komen vaker boven de grond en zijn
daardoor voor haviken, arenden en wouwen een gemakkelijker prooi
dan de molhamster, die het daglicht schuwt.
Grond-eekhoorns hebben, net als hamsters, wangzakken voor het
bewaren van voedsel. Het zijn diertjes die in grote
gemeenschappen leven en ze blijven meestal in de buurt van hun
holen. Komen ze naar buiten om voedsel te zoeken, dan zetten ze
wachtposten uit. Bij onraad waarschuwen de wachtposten hun
soortgenoten. Dan trekken alle dieren zich stilletjes terug in
hun holen. De grond-eekhoorns doen in hun holen een winterslaap
van een half jaar. De soesliks brengen in tijden van droogte ook
de zomer door in een soort slaap, die vergelijkbaar is met de
winterslaap en die droogteslaap of zomerslaap wordt genoemd.
In de droogste gedeelten van het steppegebied leeft een klein
holbewonend zoogdier, dat buitengewoon goed kan verspringen. Het
is de kleine jerboa of springmuis. Hij wordt niet langer dan
vijf tot vijftien cm, maar kan sprongen maken van ��n meter
tachtig. Hij heeft buitengewoon lange achterpoten om zich af te
zetten en een zeer lange staart, waarmee hij tijdens de sprong
zijn evenwicht bewaart.
De renmuis lijkt op de jerboa, maar niet alle renmuizen kunnen
springen. De renmuizen worden gegeten door de in het gebied
levende roofdieren, de steppe-vos, de gevlekte bunzing, de
manoel (een kleine katachtige) en de paar wolven die nog over
zijn. Tijdens de winter zijn de renmuizen veilig. Dan houden ze
onder de grond hun winterslaap. Er is ��n klein zoogdier dat
geen winterslaap houdt. Het is de Daurische fluithaas, een
kleine verwant van de hazen en konijnen.
De Daurische fluithaas is een prooi voor de roofdieren in de
winter. De Daurische fluithaas zelf moet trouwens ook maar zien
dat hij tijdens de winter, wanneer er bijna niets groeit, aan de
kost ziet te komen. Dit dier heeft dat probleem opgelost op een
manier die elke boer zal aanspreken. De Daurische fluithaas
oogst aan het eind van de zomer groene planten en legt die op
rotsblokken in de zon te drogen. De diertjes blijven voortdurend
met hun oogst in de weer. Ze verplaatsen de planten telkens,
zodat die zoveel mogelijk zon krijgen.
De grote trapgans (zie foto) die ook in het steppegebied
voorkomt, wordt over het algemeen niet beschouwd als een
roofvogel. Toch laat hij zich soms een fluithaas goed smaken. De
grote trapgans is ��n van de grootste vliegende vogels. Omdat
hij zo groot is, kost het vliegen hem veel inspanning. Hij
vliegt alleen als het echt nodig is. Maar hij is snel te been.
De smakelijke grote trapgans is voor jagers een gemakkelijk
doelwit. Vandaar dat hij, gelukkig voor de fluithaas, zeer
zeldzaam geworden is.