Rubriek :
Dier - algemeen
De kleinere dieren van de
toendra
Langs vrijwel de
hele noordelijke kustlijn van Europa en Azi�, van de noordpunt
van Noorwegen in het westen tot aan de Beringstraat in het
oosten, strekt zich het boomloze landschap uit dat we de
'toendra' noemen. Landinwaarts wordt de toendra scherp begrensd
door de noordelijke naaldbossen, de 'taiga'. De toendra is het
grootste deel van het jaar een troosteloze, ijzige, barre vlakte
van ruim achtduizend kilometer lang, maar met een grootste
breedte van slechts vijfhonderd kilometer. Toch is het dieren-
en plantenleven er verrassend rijk en gevarieerd.
Het landschap wordt er in hoge mate bepaald door het klimaat.
Vooral kenmerkend is, dat de ondergrond er tot op ongeveer ��n
meter diep en soms dieper, eeuwig keihard bevroren is. Dat is de
'permafrost', de eeuwig bevroren grond. Daardoor kunnen er geen
bomen en andere diep wortelende planten groeien. Ook kan tijdens
de kortste zomer door de permafrost het smeltwater niet in de
bodem wegsijpelen. In juli en augustus bestaat de toendra dan
ook grotendeels uit ondiepe meren en moerassen, die allerlei
soorten muggen een broedplaats verschaffen. Het gebied ligt
bijna helemaal binnen de poolcirkel, waar de zon in juli en
augustus dag en nacht boven de horizon blijft. De temperatuur,
die 's winters tot beneden min vijftig graden C. zakt, kan
tijdens de zomer oplopen tot vijftien graden C. Voor de mens is
het er dan nauwelijks om uit te houden, vanwege de dichte wolken
muggen en steekvliegen.
Bij het aanbreken van het voorjaar komt het landschap als bij
toverslag tot leven. De planten- dwergvormen van wilg en berk,
niet meer dan kniehoog; veenbes, struikheide, zeggen en andere
moerasplanten - komen dan in korte tijd tot volle bloei. De
onderbegroeiing wordt gevormd door mossen en korstmossen. Met de
planten verschijnen talloze insecten, zoals zweefvliegen, bijen
en hommels, libellen en vlinders. Ook vele andere dieren kunnen
er dankzij deze plantenweelde hun bestaan vinden. Rechtstreeks
zijn dat de kleine plantenetende zoogdieren, zoals woelmuizen,
grond-eekhoorns en hamsters, maar onder hen nemen de lemmingen
de voornaamste plaats in. Op hun beurt vormen deze diertjes het
voedsel van allerlei roofdieren, zoals de poolvos, de hermelijn
en andere marterachtigen, de sneeuwuil en de ruigpootbuizerd.
Na twee maanden van overvloed volgen er tien maanden van bittere
kou, sneeuw en duisternis. De lemmingen, knaagdieren die geen
winterslaap houden, kunnen leven van de wortels van de door de
sneeuw afgedekte planten. De poolvos leeft van wintervoorraden -
in de zomer buitgemaakte en begraven knaagdiertjes en vogeltjes
- maar moet soms genoegen nemen met het eten van aas (kadavers
van zeehonden) of zelfs de uitwerpselen van ijsberen. In de
sneeuwholen is de temperatuur hoger dan buiten, maar niet erg
veel. Teveel warmte is zelfs schadelijk voor de diertjes die in
hun holen een winterslaap
houden. Hun pels raakt dan doorweekt
met smeltwater en ze sterven van de kou, omdat een doorweekte
pels hun lichaam niet tegen de kou kan beschermen.
Veel is er beweerd over de zogenaamde zelfmoordtrek van de
lemmingen, die om de drie of vier jaar plaatsvindt. Daarbij
zouden massa's van deze diertjes min of meer doelbewust naar zee
trekken om zich erin te verdrinken. De waarheid is heel simpel.
De lemmingen planten zich verbazend snel voort. Zelfs tijdens de
winter, in hun nesten onder de sneeuw, gaat die voortplanting
door. Vooral onder gunstige omstandigheden, bijvoorbeeld als er
op een betrekkelijk lange zomer een betrekkelijk korte winter
volgt, ontstaat er een geboortegolf bij de lemmingen. Daardoor
is er een tekort aan voedsel en levensruimte voor hen. Weliswaar
hebben de roofdieren dan een goed jaar - het aantal roofdieren
houdt gelijke tred met het aantal lemmingen, telkens een jaar
later - maar toch is de aanwas van de lemming-bevolking te
sterk. Tijdens een massale trektocht, op zoek naar voedsel,
zwemmen ze gemakkelijk meren en riviertjes over, waar ze zich
blindelings in grote getale in storten. Bij grote rivieren of
bij de zee aangekomen, storten ze zich daar even blindelings in,
maar uiteraard verdrinken ze dan. Een klein groepje
achterblijvers vormt het begin van weer een nieuwe kringloop in
de lemmingen-wereld.