Rubriek :
Dier - algemeen
De oostelijke hooglanden
In oostelijk Afrika liggen langs de Great Rift Valley bij de
evenaar een aantal grote bergen, waaronder de berg Kenya en de
Kilimanjaro. Wat verder naar het noorden liggen de
indrukwekkende hooglanden van Ethiopi�. In beide berggebieden
leven veel unieke diersoorten. Een aantal daarvan kan men ook in
de savanne tegenkomen, zoals bijvoorbeeld de rotsklipdas.
In de Ethiopische hooglanden leven twee soorten grondbewonende
apen, de mantelbaviaan en de gelada. De mantelbaviaan leefde in
vroegere tijden in het hele Nijldal en werd door de oude
Egyptenaren vereerd. Vandaar dat de mantelbaviaan ook wel
heilige baviaan wordt genoemd. Hij werd op tempels en
gedenktekens vaak afgebeeld als ��n van de begeleiders van Thoth,
de Egyptische god van de letteren. De mantelbaviaan werd door de
Egyptenaren soms gemummificeerd en in een graftombe bijgezet.
Hij speelde een rol bij de verering van de zon. De mantelbaviaan
heeft lang, zilverkleurig en bruin haar, dat als een soort cape
over zijn achterhoofd, schouders en rug hangt. Deze cape
en de lange snuit, kenmerkend voor de echte bavianen, heeft een
aantal waarnemers ertoe gebracht het dier te vergelijken met een
getrimde Franse poedel. De mantelbaviaan heeft net als de groene
baviaan uitstekende zwellingen op zijn achterwerk. Die zijn bij
de mantelbaviaan rozerood en bij de groene baviaan grijsgroen.
De mantelbavianen leven in groepen, die tot honderd stuks kunnen
tellen. Dit grote gezelschap wordt om beter te kunnen jagen in
kleinere groepen gesplitst, die bestaan uit ��n mannetje en
ongeveer zes vrouwtjes. De gelada's hebben, net als de
mantelbavianen, een soort van militaire organisatie. De groepen
gelada's tellen soms wel vierhonderd dieren. De kleinere
onderafdelingen worden geleid door de vrouwtjes. De
belangrijkste vrouwtjes beschermen de minder sterke tegen de
attenties van de mannetjes (of beroven hen ervan). Het gevolg is
dat de overheersende vrouwtjes over het algemeen de jongen
baren. De geladabavianen hebben net als de mantelbavianen lange
manen, maar verder zien ze er anders uit. Ze hebben niet alleen
een ietwat kale borst, maar ook een korte, ingedeukte snuit. Hun
beweeglijke snuit is belangrijk voor het onderlinge contact.
Wanneer de gelada boos, angstig of jaloers is, dan krult hij
zijn bovenlip over zijn neus en zijn onderlip over zijn kin.
In
de Ethiopische hooglanden leeft ook een buitengewoon zeldzame
ondersoort van de steenbok, namelijk de Ethiopische steenbok.
Verder leeft er dan een weinig bekend lid van de hondenfamilie,
die afwisselend wordt aangeduid als de Ethiopische jakhals,
Abessijnse vos of Ethiopische wolf. Het is een groot, vleesetend
dier met een vossengezicht. Omdat men dacht dat hij het vee
aanviel, heeft men veel jacht op het dier gemaakt. Het is nu
bijna uitgeroeid. Het is heel goed mogelijk dat men het dier ten
onrechte heeft verdacht. Het dier raakt maar zelden een schaap
aan en voedt zich hoofdzakelijk met kleine zoogdieren, zoals
hazen, rotsklipdassen en zebramuizen.
In de bossen op de lager gelegen berghellingen rond het Meer van
Kivu tussen Za�re en Ruanda leeft de berggorilla (zie foto). Hij
is ontdekt in 1901. Het is in wezen een schuw dier. De
berggorilla is van dezelfde soort als de laaglandgorilla. Hun
anatomie vertoont echter een aantal kleine verschillen. Ze zijn
bijvoorbeeld verschillend gekleurd, terwijl hun schedels niet
dezelfde bouw vertonen. Berggorilla's eten meer dan twintig
kilogram plantaardig voedsel per dag. Ze eten bij voorkeur de
lekkerste stukken van klimplanten, varens, bamboe-loten en
andere planten. Meestal halen ze uit dit menu genoeg vocht om
geen water meer te hoeven drinken. In 1967 heeft men de in het
wild levende berggorilla bestudeerd. Het bleken buitengewoon
vriendelijke dieren te zijn. De zware volwassen mannetjes slapen
(anders dan hun verwanten in het laagland) op de grond. De
overige leden van een familiegroep buigen de takken van een boom
tot een ruw platform of nest en brengen daarin de nacht door.
De enorme antilopenrijkdom van Afrika wordt in de Ethiopische
hooglanden onder meer vertegenwoordigd door de grote bergnyala's
en de kleine klipspringers en steenbokken. De bergnyala's
verblijven het liefst in bossen en heidevelden op hoogten van
2800 tot 3700 meter. Klipspringers bewegen zich handig op
rotshellingen tot op hoogten van vierduizend meter. Ze zijn
schitterend aangepast. Ze lopen op de punten van hun hoeven. Ze
hebben sterke poten met cilindervormige hoeven. Het weefsel van
de hoeven is (net als bij de steenbok en de gems) rubberachtig.
Dat geeft de dieren een betere greep op de rotsen. Bovendien
dempen deze hoeven de schok bij het neerkomen na een sprong. De
klipspringers kunnen grote en griezelig nauwkeurige sprongen
maken. Deze eigenschappen stellen de klipspringer in staat zich
over de gladde stenen en rotsen van de berghellingen te bewegen.