Rubriek :
Dier - algemeen
De primaten uit het ori�ntale
gebied
In het ori�ntale
gebied zijn de primaten goed vertegenwoordigd. Er zijn mensapen,
apen, lori's, spookdiertjes (zie foto) en vele soorten toepaja's.
Ze zijn er van de droge, westelijke vlakten van India tot in het
oosten van Indonesi� en op de Filipijnen, in dichte wouden en op
open terrein.
Toepaja's
verschillen onderling nogal in levensgewoonten. Er zijn
agressieve, alleenlevende of solitaire soorten. Andere soorten
zijn sociale dieren die in soms vrij grote gemengde groepen
leven. De wijdverbreide gewone toepaja leeft alleen of in
paartjes. Het vrouwtje bout een nest dat alleen bestemd is voor
de jongen, die ze slechts om de twee dagen zoogt. De overige
tijd verblijft ze bij haar mannetje in hun eigen nest. De jongen
- meestal zijn het er twee - krijgen bij elke voeding een
hoeveelheid die tot de volgende voeding voldoende is. De meeste
soorten toepaja's zijn boombewoners. Enkele soorten leven op de
bodem, zoals de Maleise toepaja en de Filipijnse toepaje, die in
gegraven holen leven.
De lori's van het ori�ntale gebied zijn verwanten van de potto's
en galago's uit Afrika. Maar de spookdiertjes vormen een aparte
familie, uniek voor de eilanden van dit gebied. Er zijn drie
soorten : ��n soort in het gebied van Sumatra en Borneo, ��n
soort op Celebes en omringende eilanden, en ��n soort op de
Filipijnen. Ze leven hoofdzakelijk in de onderste takken van de
bomen van het woud. Ze zijn negen tot zestien cm groot, zonder
hun ongeveer tweemaal zo lange staart. Spookdiertjes hebben
korte lijfjes en lange ledematen met ronde zuignapjes aan de
uiteinden van de vingers en de tenen. Hun ronde koppen kunnen
naar beide kanten 180 graden draaien. Door hun grote uitpuilende
ogen en zeer beweeglijke oren, hebben ze een eigenaardige
'droefgeestige' uitdrukking. Ze kunnen uitstekend van tak tot
tak springen - tot wee meter - op zoek naar kleine zoogdiertjes,
insecten en insectenlarven. Hun lange staart doet uitstekend
dienst als balanceerstok en als steun tegen een stam. Met hun
zuignapjes hebben ze op zelfs de gladste oppervlakken een
stevige greep. Ze bouwen geen nest, maar ze slapen vastgeklemd
tegen een boomstam.
Naaste verwanten van de slanke lori van India en Ceylon, zijn de
twee soorten plompe lori's. Beide zijn forser van bouw dan de
slanke lori. De grote - ongeveer dertig cm - komt voor in
Zuidoost-Azi�, Sumatra, Java en Borneo. De kleine plompe lori -
ongeveer twintig cm - heeft een iets beperkter
verspreidingsgebied. De greep van de plompe lori's is even vast
als die van de spookdiertjes, maar ze bewegen zich - ook in
tegenstelling tot de slanke lori's - uiterst langzaam en
bedachtzaam, onderaan een tak, steeds het ene pootje voor het
andere zettend. Zo besluipen ze ook hun prooi : insecten en
kleine zoogdiertjes.
De apen zijn in het ori�ntale gebied rijkelijk vertegenwoordigd
in vele, soms merkwaardige vormen. Een voorbeeld van de over het
algemeen lawaaiige en agressieve makaken is de Javaan-aap. Hij
heeft een kort lichaam en een naar verhouding zeer lange staart.
Ze leven in groepen van meestal ongeveer twintig stuks, maar
soms wel van zeventig dieren. Hun voedsel
bestaat
uit kleine kreeftachtigen die ze uit het water vissen. De
Javaan-aap werd gebruikt voor het onderzoek dat leidde tot de
ontwikkeling van het polio-vaccin. De moormakaak van Celebes en
omringende eilanden heeft een kort stompje als staart en een
lange platte snuit. Hij behoort tot de makaken, maar door zijn
lichaamsbouw wordt hij plaatselijk als een baviaan aangeduid.
Sommige inheemse stammen beschouwen hem als hun voorouder. Onder
de bladetende slankapen of lanoeren vinden we in dit gebied de
wijd verspreide muts-langoer, de kuif-langoer, en de doek uit
Vietnam, een groot dier dat tijdens en als gevolg van de daar
gevoerde oorlog sterk in aantal is teruggelopen. Van de mensapen
leven in het ori�ntale gebied de zes of zeven soorten gibbons -
die door sommigen wel en andere niet, tot de mensapen worden
gerekend, maar hen als een aparte groep beschouwen - en de
orang-oetan van Sumatra tot Borneo, die ernstig wordt bedreigd.
De gibbons, met onder andere als kenmerk hun karakteristieke
stemgeluid, hebben geen staart, net als de mensapen, en ze zijn
lang behaard. In kleur vari�ren ze van geelbruin tot zilver en
van donkerbruin tot zwart. Gibbons hebben langere armen dan de
andere mensapen. Meestal blijven ze in de bomen, waarin ze zich
aan hun handen slingerend bewegen. Daarbij kunnen ze sprongen
maken van soms wel vijftien meter. Als ze op de grond komen,
kopen de gibbons rechtop, meestal met ietwat omhoog geheven
armen. Ze leven in kleine groepjes en ze voeden zich met jongen
scheuten, vruchten, insecten, eieren en jonge vogeltjes.
De orang-oetang (Maleis voor 'bos-mens') lijkt in zijn hechte
familieleven op de twee Afrikaanse mensapen, de gorilla en de
chimpansee. Maar in zijn bewegingen lijkt de orang-oetang meer
op de gibbon; sterk aangepast aan het boomleven. Als hij op de
bodem komt, loopt hij op de buitenranden van zijn voeten en
verder gebruikt hij dikwijls zijn handen. Dit zachtaardige dier
is in het wild bijna uitgeroeid, hoewel er reservaten voor hem
zijn aangelegd en de handel in hem is verboden.
(foto onderaan : neusaap)