Rubriek :
Dier - algemeen
De tropische wouden van Assam
Eens was Assam
vrijwel geheel begroeid met regenwouden. Vele ervan zijn
omgehakt voor de houtindustrie en houthandel of platgebrand om
plaats te maken voor rijstvelden, thee-plantages en andere
aanplantingen van voedingsplanten voor de mens. Toch is het land
nog voor bijna een kwart met wouden bedekt. Die verschaffen dan
ook nog de vele woudbewonende dieren hun natuurlijke
levensomstandigheden. Onder deze dieren zijn vele soorten met
een groot verspreidingsgebied, die dus ook elders worden
aangetroffen, maar ook voor de streek unieke soorten. Daartoe
behoort een pas betrekkelijk kortgeleden ontdekte ondersoort van
de kuiflangoer, die ook meteen op de lijst van bedreigde
diersoorten geplaatst moest worden. Verder de hoelok, een aap
van de gibbonsoort, die zwart is, met een lichte band over het
voorhoofd. Onder de reptielen vinden we er enkele giftige
slangen, zoals de Russel's adder, die de oorzaak is van de
meeste gevallen van slangenbeet met dodelijke afloop in het hele
ori�ntale gebied. Onder de zoogdieren vinden we hier nog de
gevlekte linsaug, verwant met de civetkatten.
De
weelderige dichtbegroeide wouden vormen ook het leefgebied van
enkele zeer grote dieren, waarvan men zich op het eerste gezicht
zou afvragen of ze er zich wel gemakkelijk kunnen bewegen. Toch
zijn ook zij goed aan hun omgeving aangepast. Zo is het gebied
het laatste bolwerk van de Indische neushoorn. Verder zijn er de
woeste waterbuffel (karbouw), met horens van twee meter lengte,
en nog twee van de allergrootste Aziatische planteneters : de
gaur (zie foto) en de Indische olifant.
De gaur, die het meest gevonden wordt in de wat heuvelachtiger
gebieden van Assam, is met een schouderhoogte van bijna twee
meter het grootste rund, zelfs nog iets groter dan de
waterbuffel. Toch is dit dier - een nauwe verwant van de veel
kleinere en alleen als huisrund bestaande gayal uit Birma - in
tegenstelling tot de waterbuffel uiterst zachtaardig, en ook
zeer snel te been. Verder is hij te herkennen aan witte
gedeelten (sokken) aan zijn poten.
De Indische olifant is kleiner dan de Afrikaanse olifant. De
stier bereikt zelden een schouderhoogte van drie meter. Ook zijn
oren zijn naar verhouding veel kleiner. Andere kenmerkende
verschillen zijn een hoger en minder plat voorhoofd, en een
gladdere slurf met slechts ��n 'vinger' aan het uiteinde in
plaats van twee, zoals bij de Afrikaanse olifant. Bovendien is
de Indische olifant meegaander van aard. Al eeuwenlang wordt hij
getemd en afgericht en gebruikt voor allerlei doeleinden als
last-, draag- en trekdier.
Van de drie Aziatische soorten neushoorns - de Indische, de
Sumatraanse, en de Javaanse neushoorn - is de ��nhorige Indische
neushoorn nog het talrijkst ... met nog ongeveer negenhonderd
exemplaren. Hiervan leven er vierhonderd beschermd in het
Kaziranga-natuurreservaat, een moerasgebied van 650 vierkante
kilometer ten zuiden van de rivier de Brahmaputra. De Indische
neushoorn is over het algemeen rustig en niet agressief van
aard. Als hij tot een aanval gedwongen wordt, gebruikt hij
daarbij niet zijn hoorn, maar de scherpe slagtanden in zijn
onderkaak - die ook een karakteristiek lichaamskenmerk vormen.
Overigens heeft hij, net als zijn Afrikaanse verwant, de
puntlip- of zwarte neushoorn een sterk gepunte bovenlip, die hij
als grijporgaan gebruikt bij het plukken van bladeren.
In de grote rivierdelta van de Ganges en de Brahmaputra leeft
ook nog een echte krokodil, de Siamese krokodil, een drie meter
lang dier. In de droge perioden kan hij lange trektochten over
land maken, op zoek naar zijn voedsel : vissen, vogels en
zoogdieren.