Rubriek :
Dier - algemeen
De vele buideldieren van
Australi�
Buideldieren mogen
dan wel primitief zijn in vergelijking met zoogdieren met een
placenta, maar ze zijn veel hoger ontwikkeld dan de Monotremata
of snaveldieren. Zo worden hun jongen levend geboren en ze
hebben tepels om de jongen aan te zogen. Pasgeboren buideldieren
zijn echter heel klein en niet volledig ontwikkeld als ze ter
wereld komen. De grotere soorten buideldieren, zoals de grijze
en de rode reuzenkangoeroe, krijgen jongen die bij de geboorte
een gewicht hebben van nog geen dertig gram. Toch weten ze
zonder hulp hun weg te vinden naar de tepels van de moeder,
binnenin de buidel, waar ze blijven tot ze volledig zijn
ontwikkeld.
Lange
tijd heeft men zich afgevraagd hoe het komt dat de buideldieren
alleen maar in zo'n beperkt gebied voorkomen. Tegenwoordig is
men van mening, dat de oorzaak gezocht moet worden in de
verplaatsing van de werelddelen in oude tijden. In de Krijttijd
zouden de buideldieren zich vanuit Zuid-Amerika hebben
verplaatst naar Noord-Amerika. Tijdens het Eoceen, veertig tot
zestig miljoen jaar geleden, zouden ze nog verder naar het
noorden zijn gegaan en over de landbruggen van de Noordelijke
Ijszee en de Beringstraat, in Europa terecht zijn gekomen.
Weer later, aan het einde van het Mioceen, dat wil zeggen 10 tot
25 miljoen jaar geleden, waren ze zowel in Noord-Amerika als in
Europa uitgestorven. In Zuid-Amerika, waar ze minder te duchten
hadden van hoger ontwikkelde zoogdieren, konden zich enkele
buideldieren handhaven. Daarvan gingen er verscheidene via het
zuidpoolgebied, dat toen met Zuid-Amerika was verbonden,
uiteindelijk naar Australi�. Deze grote trek moet hetzij in het
Eoceen, hetzij in het Paleoceen hebben plaatsgevonden, met
andere woorden zo'n zestig tot zeventig miljoen jaar geleden.
In Australi� bleken de leefomstandigheden voor de buideldieren
ideaal te zijn, vooral doordat er geen roofzoogdieren
voorkwamen. Dat ze zich er goed thuis voelden, blijkt wel uit
het feit dat er op dit ogenblik 176 soorten buideldieren in het
Australisch gebied voorkomen, ondanks het feit dat er al ruim
tweehonderd jaar jacht op wordt gemaakt.
De verschillende soorten buideldieren hebben ook verschillend
gevormde buidels, zoveel mogelijk geschikt voor de levenswijze
van een bepaald soort. Kangoeroes bijvoorbeeld, die springen en
soms rechtop lopen, hebben buidels waarvan de opening aan de
bovenkant zit, zodat het jong er niet uit kan vallen.
Buideldieren die op vier poten lopen en vooral de soorten die
holen graven - zoals de buideldassen en de wombat - hebben
buidels met een opening die naar de achterkant van het
moederdier is gericht. Zo kan het jong na de geboorte de buidel
gemakkelijk vanuit de vagina van de moeder bereiken. Bovendien
is het dan beschermd tegen het zand dat ze bij het graven van
een hol naar achteren gooit.
Er zijn ook buideldieren met alleen een overblijfsel van een
buidel of zelfs helemaal geen buidel meer, zoals de
buidelmiereneter en sommige buidelratten. De jongen van deze
dieren klemmen zich aan de tepels van hun moeder vast, tot ze
groot genoeg zijn om hun eigen weg te gaan. (foto : zuigelingen
van een buideldier)