Rubriek :
Dier - algemeen
De vele soorten antilopen
De meest voorkomende
dieren in Afrika zijn de vele soorten antilopen. In het
palearctisch gebied en in het ori�ntale gebied komen ook een
aantal antilopesoorten voor, zoals de dorcas-gazelle, de saiga
en de Indische antilope. Maar de overgrote meerderheid van alle
antilopen op de wereld komt voor op de grasvlakten van Afrika en
in mindere mate in de Afrikaanse bossen, moerassen en
woestijnen. De Unie van Zuid-Afrika heeft zelfs een
antilopensoort als nationaal symbool, namelijk de springbok.
Antilopen zijn in de eerste plaats aangepast om op grasland te
leven. Hun lichaamsbouw is uitstekend aangepast aan hun
woongebied. Gras is moeilijk te verteren voedsel. Antilopen
hebben daarom net als koeien een doelmatig werkend
spijsverteringsstelsel. Het voedsel gaat twee keer door hun vier
magen. Na de eerste keer brengen ze het gras weer in de mond om
het te herkauwen. Dit systeem van spijsverteren heeft het
voordeel dat de dieren in korte tijd een grote hoeveelheid gras
naar binnen kunnen werken, terwijl ze intussen goed opletten of
er roofdieren in de buurt zijn. Nadat ze hun magen op die manier
met ongekauwd gras hebben gevuld, kunnen ze zich op een veilige
plaats terugtrekken om zich daar te wijden aan het langdurig
proces van het kauwen en verteren van het voedsel.
Onevenhoevigen zoals zebra's, paarden en ezels, moeten hun
voedsel meteen kauwen wanneer ze het naar binnen werken. Vandaar
dat ze in Afrika niet zo goed hebben kunnen overleven als de
antilopen en andere evenhoevigen.
De meeste hoefdieren hebben minder tenen dan andere dieren. De
evenhoevigen hebben twee of vier tenen en de onevenhoevigen ��n
teen of drie tenen. Bovendien hebben ze verlengde enkelbeenderen
en voetbeenderen. Deze twee eigenschappen geven de hoefdieren
hun lange en dun uitziende benen en de meeste ook hun snelheid.
Een dergelijke aanpassing is noodzakelijk voor dieren die leven
in uitgestrekte open vlakten en die weinig wapens hebben om zich
te verdedigen. Gewoonlijk dragen bij de antilopen zowel de
mannetjes als de vrouwtjes hoorns. De hoorns zijn hol. De
verschillende soorten antilopen hebben hoorns van allerlei
vormen en afmetingen.
Er
zijn enorm veel antilopensoorten, van groot tot klein. De
gigantische eland-antiloop is ter hoogte van zijn schoften bijna
1,80 meter hoog, terwijl de kleine dwergbok of koningsantiloop
nog geen dertig cm hoog wordt. De antilopen die het meest
verwant zijn aan de runderen, zijn de spiraalhoornige antilopen
zoals de eland-antiloop en de nyala. Het zijn grote dieren. Ze
leven gewoonlijk in bossen of beboste gebieden of in het
moerassige gebied van Centraal-Afrika, zoals de sitatunga. Ze
hebben ongeringde, spiraalvormige hoorns (meestal alleen de
mannetjes), een kam van haar over hun nek en rug, terwijl hun
vacht versierd is met een aantal dunne witte strepen. De naaste
verwanten van deze groep van antilopen zijn de nijlgau en de
vierhoorn-antilope, die beide in Zuid-Azi� leven, en de
verschillende rundersoorten.
Een andere groep van antilopensoorten die in het Afrikaanse bos
of struikgewas voorkomen, zijn de duikers. Ze komen vrij veel
voor, maar men ziet ze zelden. Ze zijn schuw en leiden een
teruggetrokken leven. De grootte van de duikersoorten loopt
uiteen van dertig tot negentig cm. Zowel het mannetje als het
wijfje hebben een paar kleine scherpe hoorns, die vaak
schuilgaan in een langharige kuif. Bovendien hebben ze onder elk
oog een vooroogsklier, waarmee ze twijgjes en takken markeren.
Er zijn ook vele grote soorten antilopen die nauw aan elkaar
verwant zijn en die tot eenzelfde onderfamilie worden gerekend.
Ze hebben allemaal indrukwekkende hoorns, waarvan de meeste
geringd zijn en naar achteren wijzen. Deze achterwaartse
richting van de hoorns is een noodzakelijke aanpassing voor het
voortbestaan van elke soort waarvan de mannetjes met elkaar om
de vrouwtjes vechten. Een bepaalde groep van deze dieren omvat
de waterbokken, die hoofdzakelijk in de nabijheid van water
leven. Een andere groep antilopen leeft in veel drogere gebieden
of in open grasland of zelfs in de woestijn of halfwoestijn. Het
zijn de spiesbokken (zie foto), de bastaardgemsbok, de
sabelantilope en de addax, die andere hoorns hebben, welke
gedraaid zijn in de vorm van een spiraal.
Ook de gnoe of wildebeest, het hartebeest, de blesbok en de topi
worden veel in de droge gebieden aangetroffen. Bij al deze
dieren zijn de schoften hoger dan de rest van de romp. Het geeft
hun een merkwaardig lomp uiterlijk en een opvallende
schommelende gang. De meest typische antilopen vormen een
onderfamilie van kleine tot middelgrote soorten. De eerste groep
van deze onderfamilie omvat verschillende soorten die allemaal
klein zijn. Eronder vallen de zeer kleine dik-dik en de dwergbok
of koningsantilope, de steenbok, de oribie, de grijsbok en de
klipspringer. De laatste vier soorten leven op grasvlakten en
steenachtige berghellingen. Ook de slanke, sierlijke en snelle
gazellen behoren tot de antilopen. Ze komen niet alleen voor in
Afrika, maar ze hebben zich ook via Arabi� tot in Azi�
verspreid.