Rubriek :
Dier - algemeen
De werelddelen op drift
Bij zijn publicatie
over de evolutie voegde Wallace plattegronden, waarop de
verspreiding van de dieren over de aarde was aangegeven. Hij was
namelijk tot de conclusie gekomen dat de wereld overeenkomstig
de verspreiding van de diersoorten kon worden verdeeld in zes
gebieden.
Hij stond daarin niet alleen. Een voormalig voorzitter van het
'Zo�logisch Genootschap van Londen' had ook een dergelijke
indeling gemaakt. Hij was daarbij uitgegaan van de verspreiding
van de vogelsoorten. Het eindresultaat was vrijwel gelijk aan de
door Wallace gemaakte indeling. Hoewel sommige vogelsoorten als
de albatros, de kerkuil en de visarend over bijna de hele wereld
zijn verspreid, leven - in grote lijnen gezien - de meeste
vogelsoorten toch binnen bepaalde gebieden waaraan ze gebonden
bleken te zijn. Voor de streken tussen deze gebieden geldt dit
niet, want daar overlappen de verspreidingsgebieden elkaar.
De evolutie-theorie verklaart waarom de dieren zich in elk
gebied verschillend hebben ontwikkeld. Langs die weg is er
echter geen verklaring te vinden voor de manier waarop de
diersoorten daar zijn terecht gekomen. Ook daarvoor kwam er een
oplossing.
In 1915 publiceerde Alfred Wegener een theorie in die richting.
Nadat hij had opgemerkt hoe goed de kustlijnen van Amerika en
Afrika in elkaar pasten, als Afrika ruim 1600 kilometer naar het
westen zou worden verplaatst, stelde hij zijn theorie over de
Continentendrift op schrift. Hij beweerde dat de werelddelen
ongeveer driehonderd miljoen jaar geleden uit ��n
super-continent hadden bestaan. Dat was in de tijd toen op aarde
de bossen groeiden, die later in steenkool zouden veranderen.
Dit enorme super-continent begon grote kloven te vertonen. Het
brokkelde af in de verschillende werelddelen, zoals we die nu
kennen.
Deze begonnen bijna onmerkbaar langzaam van elkaar weg te
drijven. Dit langzaam uit elkaar drijven maakte volgens Wegener
de vroege evolutie van planten en dieren langs dezelfde lijnen
mogelijk. Toen de scheiding van de werelddelen eenmaal een feit
was, ontwikkelden de dieren zich op verschillende manieren, al
naar gelang de omstandigheden waaronder ze leefden.
Diepgaande wetenschappelijke onderzoekingen hebben aangetoond
dat Wegener verbazingwekkend dicht bij de werkelijkheid was. In
zijn tijd geloofden maar weinig wetenschappelijke onderzoekers
in de theorie van Wegener over de uiteengedreven werelddelen.
Daarom moesten andere verklaringen voor de verspreiding van de
diersoorten op aarde worden gezocht. E�n van die opvattingen
was, dat het waterpeil in de zee�n niet altijd hetzelfde is
geweest. Volgens die theorie moet dat waterpeil op een gegeven
ogenblik aanzienlijk zijn gezakt. Het gevolg daarvan was, aldus
deze onderzoekers, dat er tussen de verschillende werelddelen
landbruggen ontstonden. Zeker is, dat in vroegere tijden de
palearctische en de nearctische gebieden door middel van een
landbrug die door de Beringstraat liep, met elkaar in verbinding
moeten hebben gestaan.
Gezien de verspreidingsgebieden moeten er dan ook landbruggen
door de oceanen hebben gelopen. Dat is een boeiende
veronderstelling, omdat daardoor zou zijn verklaard waarom zowel
in Australi� als in Zuid-Amerika buideldieren voorkomen. Dit
geldt trouwens ook voor het feit dat Australi�, Zuid-Amerika en
Afrika verschillende nauw aan elkaar verwante soorten
zoetwatervissen, schildpadden en kikvorsen herbergen.
Toen er echter fossielen werden gevonden van een soort zaadvaren
uit het Steenkooltijdperk of Carboon, was de theorie over de
landbruggen niet langer houdbaar. Men kende die fossielen al
lang. Men had ze in Azi�, Australi� en Zuid-Amerika gevonden.
Tot grote verbazing van de wetenschap vond men deze fossielen
eveneens tijdens de expeditie van Scott op de zuidpool. Die
vondst was alleen verklaarbaar, als de verschillende werelddelen
in vroegere tijden aan elkaar hadden gezeten. Lang na zijn dood
kwam, uit een volkomen onverwachte bron, de bevestiging van de
door Wegener ontwikkelde theorie. Die bevestiging was het gevolg
van de bestudering van de magnetische eigenschappen van
gesteenten.