De wetenschap van het leven
Om het levende van het levenloze te
onderscheiden, gaan wij bijna vanzelfsprekend eerst te rade bij de
verschijnselen die wij dagelijks aan en in ons eigen lichaam waarnemen : de
lichamelijke functies en de uitingen van onze geestelijke vermogens. Ons
bewustzijn en onze kennis van de dingen, ons onderscheidingsvermogen, ons willen
en ons voelen, kortom al onze zielsuitingen, trachten wij ook terug te vinden in
de levende gestalten die ons omringen. We doen dan gemakkelijk de ontdekking,
dat de volledige scala van zielsvermogens tot een wel heel klein gedeelte van de
levensvormen is beperkt. Ook in de dierenwereld spelen deze vermogens een niet te miskennen rol. Maar
slechts ��n wezen heeft de hoogste top bereikt : alleen de mens kan aanspraak
maken op de onderscheiding 'sapiens', m.a.w. de wetende. Ook de hogere dieren
weten, maar alleen de homo sapiens weet dat hij weet !
Naast de studie van de ziel, is er die van het lichaam. Om praktische redenen
blijkt dit te zijn samengesteld uit een zeer groot aantal microscopisch kleine
bouwstenen, cellen, die in onderlinge harmonie en afhankelijkheid hun speciale
taken verrichten ten dienste van het geheel. Ook dieren en planten zijn
'cellulair' van bouw. Levende wezens nemen voortdurend stoffen op, bewerken deze en geven
afvalproducten af : zij hebben m.a.w. een stofwisseling. Voedingsstoffen worden
gedeeltelijk tot bouwmaterialen voor groei en ontwikkeling. Bovendien moeten
voortdurend inwendige reparaties worden uitgevoerd, want net als in een machine
zijn ook in een levend organisme de onderdelen aan slijtage onderhevig. Een
ander deel van het voedsel levert de brandstof voor de spiermotoren en in het
algemeen voor de cellen. Want in elke cel heerst dag en nacht grote activiteit,
en actie kost arbeidsvermogen. De nodige energie voor alle levensprocessen wordt
door verbranding aan suikers en andere stoffen onttrokken. Hiervoor is zuurstof,
dus ademhaling noodzakelijk, terwijl de verbrandingsproducten door speciale
uitscheidingsorganen moeten worden verwijderd. Al deze activiteiten moeten in
wisselwerking met de veranderingen in de buitenwereld kunnen verlopen : daarom
is de levende stof in hoge mate gevoelig voor allerlei invloeden of prikkels. Een ander belangrijk verschilpunt tussen levende organismen en dode
natuurvoorwerpen is het vermogen tot voortplanting. Het individu is
vergankelijk, maar het voortbestaan van de soort moet voor lange tijd veilig
gesteld worden. Van de vele voortplantingsmogelijkheden wordt de geslachtelijke
voortplanting door de natuur met kennelijke voorkeur gehanteerd. De bedoeling
hiervan ligt voor de hand : waar twee nooit volkomen gelijke partners hun
voortplantingsmateriaal samenvoegen, kunnen - afhankelijke van een reek
onveranderlijke erfelijkheidswetten - nieuwe combinaties ontstaan. De 'soort'
krijgt hierdoor een grote mate van variabiliteit. De overstelpende rijkdom aan
vormen in de natuur is voor een niet gering gedeelte juist aan de
geslachtelijkheid te danken. Elk levend wezen, zelfs het eenvoudigste, streeft naar een inwendig evenwicht.
Het past zich voortdurend aan, het verdedigt zich tegen ziektekiemen, het maakt
binnengedrongen gifstoffen onschadelijk en vervangt delen die door slijtage
verloren gingen, door nieuwe. En al is een deel van deze processen tot
ingewikkelde scheikundige omzettingen terug te brengen, het geheel waarin ze
zich afspelen, de gesloten totaliteit van het levende lichaam, wijst in zijn
innerlijke doelmatigheid, in de zeldzame harmonie van zijn werkingen, op iets
dat ver uitgaat boven chemie en fysica. Die doelmatigheid is in het organisme
zelf besloten en niet alleen gericht op het welzijn en de ontwikkeling van dit
organisme, maar ook op het voortbestaan en de uitbreiding van zijn soort. Deze
'inwendige doelmatigheid', een uitdrukking die we al bij Aristoteles aantreffen,
is uitsluitend eigen aan de levensvormen.
Samenvattend kunnen we de levende wezens als volgt karakteriseren :
-
ze bestaan uit een doelmatig verband van
cellen, waarin bepaalde organische stoffen - prote�nen en nucle�nezuren - de
hoofdrol spelen; ze hebben dus een bijzondere structuur
-
ze nemen stoffen op en zetten die om in
lichaamsbestanddelen, ze hebben dus een stofwisseling
-
ze reageren doelmatig op veranderingen in de
omgeving en passen zich aan
-
ze kunnen zich handhaven en zich tegen
afbrekende invloeden teweerstellen
-
ze planten zich voort, waarbij hun
eigenschappen op de nakomelingschap worden overgedragen
-
ze hebben een bepaalde levensduur.
|