Rubriek :
Paleontologie
De zoogdieren aan de macht
Zoogdieren
vinden we vrijwel overal de aarde : op het land, in de zee en in
de lucht. Mensen, walvissen en vleermuizen zijn allemaal leden
van deze grote groep van warmbloedige dieren, die de
dierenwereld beheersen. Toch zijn de zoogdieren betrekkelijk
'nieuw" op het wereldtoneel. Honderd miljoen jaar geleden werd
de wereld 'geregeerd' door de dinosaurussen : enorm,
koudbloedige reptielen met zeer weinig hersens. Ongeveer 70
miljoen jaar geleden verdwenen ze en werden vervangen door de
warmbloedige en intelligentere zoogdieren.
De zoogdieren verschenen echter niet plotseling. Ze bestonden in
feite al bijna 100 miljoen jaar, maar werden 'overheerst' door
de dinosaurussen. De zoogdieren uit het mesozo�cum waren meestal
klein en ze voedden zich waarschijnlijk met insecten. Er zijn
betrekkelijk weinig fossiele zoogdieren gevonden in rotsen uit
de jura- en de krijt-periode.
De kenmerken van zoogdieren zijn hun beharing, warmbloedigheid
en de mogelijkheid om hun jongen met melk te voeden. Deze
verschijnselen zijn van weinig nut voor de paleontoloog, maar er
is een ander belangrijk kenmerk. Alle levende zoogdieren hebben
��n enkel bot (het kaakbeen) in de onderkaak. De huidige
reptielen hebben er meer dan ��n, net als de vroegere reptielen.
De zoogdieren ontwikkelden zich uit de reptielen gedurende de
trias- en de jura-periode. Een belangrijke verandering was de
geleidelijke afneming van de kleinere beenderen van de
onderkaak. Bij de zoogdieren komen deze thans voor als zeer
kleine beentjes in het oor ! Dit weten we, omdat fossielen zijn
gevonden waaruit deze geleidelijke verandering blijkt.
De ledematen, die bij de vroege reptielen min of meer zijwaarts
gericht waren, werden verticaal. De hersenkas werd groter en de
kleinere kaakbeenderen werden nog kleiner. Enkele van deze
dieren waren tamelijk groot en ze waren zowel planteneters als
vleeseters.
Waarschijnlijk verschenen de andere zoogdierachtige
verschijnselen toen het geraamte zich ontwikkelde, zoals de
haargroei en de warmbloedigheid.
De zoogdieren die eieren legden, leefden vrijwel zeker in de
jura-tijd, hoewel er geen fossielen zijn gevonden. Deze dieren
(bijvoorbeeld de gesnavelde Platypus) hebben haar en voeden hun
jongen met melk, maar ze hebben zoveel kenmerken van de
reptielen, dat ze zich voordien ontwikkeld moeten hebben.
De buideldragende zoogdieren - die hun jongen dus in buidels
dragen - verschijnen in rotsen uit de late krijt-periode,
ongeveer honderd miljoen jaar oud. De levendbarende zoogdieren
verschenen waarschijnlijk ongeveer rond diezelfde periode. Het
waren kleine, insectenetende zoogdieren met scherpe tanden.
Enkele van de vroege soorten waren groot en lomp, in het
bijzonder de grazende zoogdieren. Ze stierven echter binnen
enkele miljoenen jaren uit. Behalve enkele groepen uit de
Oudheid, bestonden ten tijde van het eoceen (ongeveer 60 miljoen
jaar terug) alle tegenwoordige zoogdieren. In de loop van de
tijd werden de dieren meer en meer zoals ze nu zijn.