Dennezwavelkop
Hypholoma capnoides
Deze paddestoel onderscheidt zich van de rode
zwavelkop door de grijzig getinte plaatjes en
door het feit dat hij alleen op naaldhout
groeit, in bundels. De hoed is twee tot zes cm
breed, meestal gewelfd tot uitgespreid en glad.
In het begin is hij bedekt met resten van de
sluier. Het oppervlak is normaal gesproken droog
en gelig oranje tot okergeel. De rand is meestal
cr�mekleurig. Bij vochtig weer wordt het slijmig.
De plaatjes zijn eerst wittig, maar worden al
snel grijzig tot asgrijs of krijgen de
blauwgrijze kleur van klaprooszaad. De steel,
vier tot tien cm lang en vijf tot tien mm dik,
is bij jonge exemplaren vol, maar wordt al snel
hol; het oppervlak is fijnvezelig tot vlokkig,
aan de top cr�mekleurig, middenin gelig tot
okerkleurig en onderaan roestbruin. Het vlees is
dun, wittig tot gelig in de hoed en in het
bovenste deel van de steel, en roestbruin in het
onderste deel. Het heeft een neutrale, maar
aangename geur en smaak. De dennezwavelkop
groeit van maart tot december op vermolmde
stronken, stammen en wortels van sparrenhout,
minder vaak op andere naaldbomen. Deze
paddestoelen komen voor van het laagland tot in
de bergen; in heuvelachtige gebieden zijn ze
zeer talrijk, elders komen ze verspreid tot vrij
veel voor. Ze zijn eetbaar, zeer smakelijk en
kunnen vers of als tafelzuur gegeten worden.
|