Rubriek :
Historische figuren
Kardinaal D�sir� Mercier
Mercier, D�sir�
Joseph (Eigenbrakel 21 nov. 1851 - Brussel 23 jan. 1926),
aartsbisschop van Mechelen en kardinaal, wijsgeer, was eerst
leraar aan het seminarie te Mechelen en werd in 1882 titularis
van de op verzoek van paus Leo XIII te Leuven opgerichte
leerstoel voor thomistische wijsbegeerte. Hier beoogde hij het
programma uit te voeren dat door de encycliek Aeterni Patris
(1879) was voorgehouden: de wijsbegeerte van Thomas van Aquino
laten herleven, haar harmoni�ren met de toenmalige stand van de
wetenschap en haar invloed uitbreiden over de sociale
disciplines. Het succes van zijn onderwijs verzekerde hem
pauselijke steun bij de oprichting van het Hoger Instituut voor
Wijsbegeerte te Leuven, waarvan hij voorzitter werd in 1889.
De filosofie is volgens Mercier een zuiver rationele
aangelegenheid, die vrij moet blijven van alle theologische of
apologetische bekommernis; ze is geen afgewerkt systeem, maar
een steeds verder gaand onderzoek. In de metafysica wijst
Mercier elke aprioristische methode af en beroept hij zich
veelal op de ervaring. In de psychologie, waarnaar zijn meeste
belangstelling uitging, beroept hij zich op biologie, fysiologie
en neurologie om de substanti�le eenheid te tonen van de mens en
de hylemorfistische verklaring van deze eenheid te staven; in
1892 richtte hij een van de allereerste laboratoria voor
experimentele psychologie op. Het kenkritische probleem
herleidde hij tot de vraag naar het criterium van waarheid en
zekerheid; het waarheidscriterium moet geboden worden door een
evidentie die alleen op het plan van de abstracte idee�n bereikt
kan worden; men moet zich dan verder beroepen op de oorzakelijke
verklaring van hun inhoud om de werkelijkheidswaarde van deze
evidenties te garanderen.
Politieke stellingname
Op 7 febr. 1906 werd Mercier benoemd tot aartsbisschop
van Mechelen; in 1907 werd hij kardinaal. Voor de Eerste
Wereldoorlog liet hij zich actief in met het politieke leven:
hij identificeerde de belangen van de katholieken in Belgi� met
de door de Franstalige bourgeoisie beheerste katholieke partij,
die hem de beste waarborg leek voor de vrijheid van de kerk en
een afweermiddel tegen een antireligieus marxisme. De
herderlijke brieven waarin hij tijdens de oorlog het verzet van
de bevolking tegen de Duitse bezetting stijfde, verschaften hem
groot aanzien in zijn land en bij de geallieerden.
Na 1918 toonde hij zich meer bezorgd om nationale eenheid, uit
hoofde waarvan hij de eisen van de Vlaamse Beweging bestreed en
zich o.m. sterk verzette tegen de vernederlandsing van het
onderwijs in Vlaanderen, in het bijzonder van het universitair
onderwijs. Ook was hij bezorgd om de problemen van de gehele
kerk: hij stichtte in 1920 de Union Internationale d'�tudes
Sociales, die in 1927 een Code Social publiceerde, en in 1921,
1923 en 1925 zat hij de Mechelse besprekingen voor die, op
initiatief van Lord Halifax, de voorwaarden onderzochten voor
een hereniging van de Anglicaanse en de Katholieke Kerk.