Rubriek :
Dier - algemeen
Dieren van het Andes-gebergte
Het Andes-gebergte
is de langste bergrug van de wereld en heeft de op ��n na
hoogste toppen. Het gebergte loopt van vlakbij de evenaar tot in
de buurt van de zuidpoolcirkel. De top van de 'Cotopaxi', die
slechts enkele kilometers ten zuiden van de evenaar ligt en tot
bijna zes kilometer boven de zeespiegel reikt, is bedekt met
eeuwige sneeuw en het is er bitter koud. Er zijn verschillende
bergtoppen in de Andes die nog hoger zijn. De hoogste top op het
westelijk halfrond is de 'Aconcagua', met 69.000 meter.
De levensomstandigheden voor dieren aan beide zijden van deze
betrekkelijk smalle maar bijzonder hoge bergrug, verschillen
opmerkelijk. De smalle kuststrook aan de westelijke zijde is
misschien dan geen echte woestijn, toch is deze strook voor het
grootste gedeelte onvruchtbaar en kaal. Het heuvelland aan de
voet van de oostelijke zijde van het gebergte, afgezien van het
zuiden waar dat overgaat in de steppen van Patagoni� en de
pampa's, zijn buitensporig vochtig. Op sommige plaatsen zijn er
voortdurend van het water druipende sombere regenwouden, die
overgaan in de noordelijke savanna, de tropische oerwouden en de
Gran Chaco.
Gebrek
aan zuurstof vormt een aanpassingsvraagstuk voor het dierlijke
leven. Zo is bijvoorbeeld het hart van in het hooggebergte
rondtrekkende zoogdieren, ook dat van de daar levende mens,
groter dan normaal om het bloed sneller te laten doorstromen. Op
die manier kan de vicuna die de hooggelegen vlakten in de Andes
bewoont op hoogsten van ongeveer vier kilometer boven de
zeespiegel, voldoende zuurstof krijgen, ook al omdat het bloed
drie maal zoveel rode bloedlichaampjes bevat als bij de mens.
Lage temperaturen vragen niet alleen een goede bloedsomloop,
maar ook een dikke vacht en een groot lichaam. Een dergelijke
aanpassing heeft bijvoorbeeld de bergtapir, die in het
noordelijke deel van het Andes-gebergte op hoogten tussen de
twee en de vier kilometer leeft. Het dier heeft een heel wat
dikkere vacht dan zijn verwanten uit de tropische oerwouden en
bereikt de grootte van een kleine pony (75 tot 80 cm hoog).
In hetzelfde gebied, maar op geringere hoogte, is de brilbeer
het enige lid van de berenfamilie in het neotropisch gebied. Als
beer wordt hij niet zo erg groot, ten hoogste 1,4 meter lang en
tachtig cm hoog. Zijn ruige vacht is zwart tot donkerbruin. Maar
zijn vacht is veel minder dicht dan die van beren uit de
gematigde streken. De donkere kleur van zijn vacht verkleurt
rond zijn snuit tot lichtgeel, welke kleur uiteindelijk uitloopt
in twee lichtgekleurde ringen rond zijn ogen. Vandaar de naam
van dit dier. Over zijn gedrag in het wild is weinig bekend. Wel
weet men dat het goeie klimmers zijn, die de voorkeur geven aan
plantaardig voedsel boven vlees. De brilbeer loopt gevaar om in
het wild uit te sterven.
Hoewel slechts ��n soort van de berenfamilie zich in het
neotropisch gebied heeft kunnen vestigen, is dat niet het geval
met de familie van de runderachtigen. In plaats van schapen en
geiten, de gebruikelijke zwervers in de bergen, zijn het
familieleden van de kameel die hier leven : de wilde vicuna, de
guanaco, de tam gemaakte lama en alpaca (zie foto boven).
De vicuna is de kleinste soort van de kamelenfamilie. Dit dier
leeft bij de sneeuwgrens in kudden tot honderd exemplaren. Ze
leven van gras en van de bladeren van de daar groeiende
vetplanten. Ze hebben pampakatten en Andesvossen als natuurlijke
vijanden. Hoewel het van nature vreedzame dieren zijn,
verdedigen vicuna's hun woongebied fel tegen indringers. Ze
kunnen venijnig bijten en ze spuwen half verteerd voedsel naar
de indringers. Er is veel op vicuna's gejaagd, zowel om hun
voortreffelijk smakende vlees, als om de goede wol, wat de
fijnste en lichtste wol in de wereld is. Gedurende de tijd van
de Inca's mochten alleen vorstelijke personen kleding van
vicunawol dragen. Tegenwoordig zijn vicuna's beschermd. Herders
in de Andes omsingelden vroeger de dieren, vingen ze, schoren ze
daarna en lieten ze dan weer vrij. Dat hoeft tegenwoordig niet
meer. Men heeft nu vicuna's met alpaca's gekruist. Dat was
mogelijk omdat beide dieren zeer nauw aan elkaar verwant zijn.
Alpaca's zijn ook waardevol door hun zachte, warme wol, het
hoofdbestanddeel van de kleding van de Zuidamerikaanse Indianen.
De zeer geslaagde kruising wordt 'paco-vicuna' genoemd en levert
een wolsoort die vrijwel gelijk is aan die van de vicuna. De
kruising is gemakkelijk te fokken.
De grootste en meest bekende kameelachtige van Zuid-Amerika is
de lama. Net als de alpaca heeft de lama sedert de dagen van de
Inca's niet meer in het wild geleefd. voor de Zuidamerikaanse
Indianen is de lama van groot belang. De lama wordt gebruikt als
lastdier. Van zijn wol maken ze dekens en koorden. Zijn huid
gebruiken ze voor het maken van sandalen en zijn vet voor het
maken van kaarsen. Ze eten zijn vlees en gebruiken de gedroogde
mest als brandstof. Lama's zijn temperamentvolle dieren. Ze
vragen bijzondere zorg, moeten op tijd worden gevoederd en
hebben hun rust nodig.
Op alle hoogten van het Andes-gebergte tot een hoogte van meer
dan vijf kilometer boven de zeespiegel leeft de chinchilla. Dit
is een klein knaagdier met een uitzonderlijk mooie pels, die
bestaat uit grijze, zijdeachtige haren. Hoe hoger de chinchilla
leeft, des te langer zijn de pelsharen en des te korter zijn de
oren. Beide aanpassingen zijn er om de lichaamstemperatuur op
peil te houden. Over het algemeen zijn chinchilla's moeilijk in
gevangenschap te houden. Vaak krijgen ze ziekten, waardoor de
haren van hun pels uitvallen. De chinchilla, veel gejaagd om hun
kostbare bont - het duurste ter wereld - is bijna uitgeroeid.
De bossen op de hellingen van het Andes-gebergte herbergen heel
wat wilde diersoorten, waaronder herten, agoeti's, stekelvarkens
en pacarana's. De laatste zijn zwaarder gebouwd dan hun verwant
uit de pampa's, de paca. Het Andes-hert
komt
voor tot een hoogte van bijna vier kilometer boven de zeespiegel
in het centrale gedeelte van het gebergte. In de lager gelegen
gebieden leeft een bijzonder klein soort hert, de poedoe en het
kleinste spieshiert van ��n enkel spiesgewei.
Ook bewoners van de tropische oerwouden, zoals neusberen en
rolstaartberen, hebben zich in de loop van de tijd over een deel
van het Andes-gebergte verspreid en leven in de bergwouden van
het noordelijke gedeelte tot op vrij grote hoogte. In de bossen
van het heuvelland, aan de voet van de Andes, vinden brulapen,
slingerapen en andere primaten een prachtig leefgebied met een
overvloed aan vruchten, jonge scheuten en bladeren, hun
dagelijks voedsel.
Tot op grote hoogten leeft ook de poema in het Andes-gebergte.
Hij is zwaarder gebouwd dan zijn soortgenoten uit de vlakten.
Deze poema's of bergleeuwen besluipen hun prooi, zodat ze hem
kunnen bespringen en neerslaan. Maar ze pakken net zo
gemakkelijk een tamme prooi als een wilde, en dat maakt hen in
deze gebieden tot een bittere vijand van de mens en tot een fel
gejaagd dier. Ondanks de zorgen van de natuurbeschermers bestaat
er een grote kans dat, als er geen maatregelen worden genomen,
deze ondersoort van de poema binnen afzienbare tijd zal zijn
uitgestorven.
Andere Zuidamerikaanse katachtigen als jaguars, ocelotten,
margays en jaguaroendi's of wezelkatten, strekken soms ook hun
rooftochten uit tot hoogten van boven de drie kilometer. Ook
andere roofdieren uit de pampa gaan soms het gebergte in. Af en
toe jaagt daar de manenwolf en de savannenvos.
Boven dat alles, klaar om vanaf grote hoogte op elke prooirest
te duiken om op te ruimen wat een roofdier van zijn prooi heeft
overgelaten, vliegt de tegenwoordig helaas steeds zeldzamer
wordende Andes-condor (zie foto).