Rubriek : De
mens - algemeen
Het eerste christendom
Nadat Jezus van
Nazareth aan het kruis was gestorven, verenigden zijn aanhangers
zich tot kleine gemeenten. Alle leden daarvan waren aan elkaar
gelijk en allen leefden in de verwachting dat Jezus (de
Gezalfde, de Verlosser, de 'Christus) na korte tijd op aarde zou
terugkeren om het Godsrijk te stichten.
De christenen kwamen regelmatig bijeen om wat men noemde
'liefdemalen' te houden. Aan het einde van zo'n maaltijd werd
het brood gebroken en ging de beker met wijn rond. Later vierde
men het Avondmaal als gedachtenis aan Jezus' dood.
De gemeenten stonden onder een zeker leiding van bisschoppen
(opzichters) en presbyters (ouderlingen). Het woord 'priester'
is van presbyter afgeleid. Een echte stand van geestelijken was
er aanvankelijk onder de christenen nog niet. De christelijke
godsdienst verbreidde zich vrij snel in het Romeinse Rijk, want
er bestond een sterke behoefte aan geloofsbeleving en
verlossing. Ook zorgden de veiligheid en de uitgebreidheid van
het wegennet ervoor, dat de leerlingen van Jezus en hun
volgelingen gemakkelijk tot in de verste uithoeken van het rijk
konden komen.
Het
christendom werd door velen afgewezen. De Romeinse overheden
waren zelfs bepaald wantrouwig, want de gemeenten van de
christenen vormden een eigen bestuur. Ze vormden een soort van
'staat in de staat'. Een eigen staat, die bovendien nog een zeer
besloten en zelfs geheimzinnig karakter had. Bovenden weigerden
de christenen zeer beslist offers te brengen aan de 'goddelijke'
Romeinse keizer, en dat stempelde hen tot slechte burgers. De
christenen werden dan ook genegeerd en soms zelfs vervolgd. Tot
een geregelde onderdrukking kwam het eigenlijk pas in de loop
van de derde eeuw. De hevigste vervolgingen van de christenen
vonden plaats ten tijden van keizer Diocletianus (284-305 na
Christus). Krachtens de wetgeving van het jaar 303 werden de
christenen met de strengste straffen bedreigd. Ze mochten geen
kerken hebben en geen ambten of ere-ambten bekleden. Het
christendom was echter al zo ingeworteld, dat het niet meer te
vernietigen viel.
In het jaar 312 na Christus kwam Flavius Valerius Constantinus,
later bekend als keizer Constantijn de Grote tot inkeer. Hij was
met Maxentius, de zoon van de vroegere keizer Maximianus, in een
hevige strijd verwikkeld om de heerschappij van het Romeinse
Rijk. Even voor de beslissende slag, zo vertelt de overlevering,
verscheen er aan de hemel een teken dat, voor ieder zichtbaar,
Constantinus de overwinning beloofde als hij zich tot het
christendom zou bekeren. Hoe dan ook, de legers van Maxentius
werden verpletterend verslagen. Vanaf die tijd stelde
Constantinus zijn rijk onder bescherming van de God der
christenen en genoten zij allerlei voorrechten. Constantinus
liet zich overigens pas op zijn sterfbed dopen.
Het christendom moest al van het begin af aan strijd leveren met
andere godsdiensten, zoals die van de Perzische zonnegod Mithras.
Andere opvattingen, zoals die van de Gnosis, wat letterlijk
'Weten' betekent, drongen zelfs in de christelijke kerk zelf
door en vormden een bedreiging van binnenuit. De Gnosis ging
ervan uit dat godservaring en godskennis verkregen kon worden
door eigen inwijding in de kennis van de schepping en het
wereldgebeuren, en niet alleen door prediking door anderen. Ook
hier waren oosterse invloeden stellig aanwezig, met name van de
Perzische leer van Zarathoestra. De christelijke kerk heeft zich
hiertegen met kracht verzet.
De problemen met betrekking tot geloofszaken werden in de
'algemene christelijke kerk' of rooms-katholieke kerk besproken
op algemene kerkvergaderingen of concilies. Het eerste concilie
werd gehouden in het jaar 325 in de stad Nicea.