De
eidereend
Orde
: Anseriformes - familie : Anatidae - geslacht :
Somateriini en soort : Somateria mollissima. De
gewone eidereend is ��n van de vier soorten
eidereend.
Deze forse, sociale zee-eenden zijn goed
aangepast aan de omstandigheden op de noordpool
waar ze hun thuis hebben. Op de koude zee�n en
onbeschutte, rotsachtige kustgebieden van het
noordelijk halfrond vormt het dons - de pluizige
onderlaag van hun veren - een uitstekend
isolatiemateriaal. Dit dons wordt door mensen
verzameld en gebruikt voor warme dekbedden,
jassen, kussens en slaapzakken.
De eidereend kan heel goed duiken. Hij zoekt
naar voedsel in kustwateren, meestal tot drie
meter maar soms ook wel tot twintig meter
diepte, door naar de bodem te duiken zodra het
eb is. In de ondiepe wateren langs ondergelopen
rotswanden, riffen en rotsachtige kusten
verzamelt hij mosselen, andere weekdieren en
schaaldieren die hij in zijn geheel inslikt en
in zijn spiermaag vermaalt. Dergelijk voedsel
omvat ook schelpdieren, kammosselen, zee-egels,
zeesterren en krabben. Eidereenden eten ook wel
algen. Ze verzamelen voedsel door te duiken en
door hun kop onder te dompelen. In de lente eten
ze heel veel om vetreserves op te bouwen voor de
broedtijd.
Eidereenden kennen een uitgebreide balts, die
begint in de herfst en gaat door tot het
hoogtepunt in de lente, als hun gezang in de
hele kolonie hoorbaar is. Wanneer ze aan het
begin van de zomer bij hun broedgronden
aankomen, vormen de eenden paren en beginnen te
nestelen. De ideale nestplek is bij de kust of
op een eiland, op terrein dat beschermd wordt
door rotsen of planten. Het paar bouwt samen het
nest, waarbij ze elk beschikbaar materiaal
gebruiken, zoals gras en zeewier. Het vrouwtje
bekleedt het met dons dat ze van haar eigen
lichaam plukt en legt vier tot zes groengrijze
eieren. Het vrouwtje broedt alleen. De kleine
eenden leren zo'n twee maanden na het uitkomen
vliegen.
Deze geharde zee-eenden brengen hun tijd in
ondiep water of aan de kust door. Overdag voeden
ze zich en de nacht brengen ze, als ze niet
nestelen, op het water door. Het zijn
groepsdieren die in zwermen van tienduizenden
trekken, eten en nestelen. Ze vliegen met een
sterke, regelmatige vleugelslag, waarbij ze in
een rij laag over het water scheren.
Na de zomerse broedtijd trekken de meeste
eidereenden voor de rui naar traditionele
rui-gronden, waar ze veilig zijn voor roofdieren
en beschut tegen het weer. Terwijl de nieuwe
veren aangroeien, kunnen de eenden tot een maand
lang niet vliegen. Daarna zijn ze klaar voor de
extreme winterse omstandigheden. Een aantal
populaties verspreidt zich voor de winter naar
het zuiden; andere, zoals die in Ijsland,
blijven. Veel populaties hebben tijdens de
winter een iets groter verspreidingsgebied.
|