De
elft
De
elft of Alosa alosa.
Beschrijving
Rugvin met 18-21 vinstralen; anaalvin met 20-27;
70-80 schubben van kop tot staartvin.
Blauwgrijze rug, goudbruine kop, zilverwitte
flanken en buik. Zwarte schoudervlek boven de
kieuwspleet. Ogen met doorzichtig vlies bedekt.
Afhankelijk van de lengte van de vis : 80-130
aanhangsels aan de binnenkant van de eerste
kieuwboog, die langer zijn dan de
tegenoverliggende kieuwlamellen.
Elften trokken in het voorjaar uit zee de grote
rivieren binnen als het water warmer dan elf
graden Celsius werd. Vroeger trokken ze onder
andere de Rijn of tot Basel en tot in de Neckar,
Main en Moezel, waar ze massaal boven
grindbeddingen paaiden. Tussen 1901 en 1910
werden nog tienduizenden elften in Rijn en Maas
gevangen tot nog maar dertien exemplaren tussen
1931 en 1936. Hoewel intensieve visserij,
grindwinning, indijking, drukkere scheepvaart en
watervervuiling zeker een enorme achteruitgang
van het elftenbestand hebben veroorzaakt, hebben
deze factoren er zeker ook toe bijgedragen dat
de elft minder ver stroomopwaarts ging paaien,
niet ver van de paaigronden van de fint; daarbij
ontdekte men dat de eieren van elften op grote
schaal werden bevrucht met hom van finten. Deze
bastaardering is de oorzaak van het verdwijnen
sinds 1940 van de elft als soort uit de
Nederlandse rivieren. In het jaar 1999 werden
echter vier volwassen exemplaren in de Rijn
aangetroffen. Hun herkomst is nog niet bekend,
maar aangenomen wordt dat zij gekweekt zijn in
het buitenland. Elften voeden zich voornamelijk
met planktonische kreeftachtigen, die door
middel van een - door de kieuwboogaanhangsels
gevormd - zeefapparaat worden gevangen. Ze eten
niet tijdens de paaitrek.
Lengte
70 cm.
Verspreiding
Noordoost-Atlantische Oceaan en Noordzee. Langs
onze kust zeer zeldzaam. Verdwenen uit de
rivieren van Nederland.
|