Rubriek :
Historische figuren
Elizabeth I van Engeland
(Greenwich 7 sept.
1533 - Richmond 24 maart 1603), koningin van Engeland, uit het
Huis Tudor, was de dochter van Hendrik VIII uit zijn tweede
huwelijk met Anna Boleyn. Na de onthoofding van haar moeder
verklaarde haar vader Elizabeth tot bastaard, en hoewel deze
verklaring tijdens de regering van haar broer Eduard VI werd
ingetrokken, stelde dit toch haar recht op troonopvolging
enigszins in twijfel. Tijdens de regering van haar zuster Maria
werd zij enige tijd als verdacht van samenzwering gevangen
gehouden, maar na de dood van Maria in 1558 volgde zij zonder
moeilijkheden op. Haar eerste regeringsdaden betroffen de
afschaffing van de anti-protestantse maatregelen van haar
zuster. Weldra volgde een voorzichtige, maar vastberaden
protestantisering van het gehele regeringsapparaat. Ook de
buitenlandse politiek werd gericht op matige steun aan het
protestantisme, tot welke godsdienst ook haar voornaamste
raadgever, William Cecil, behoorde, die zij weldra tot Lord
Burghley verhief. Een kortstondig ingrijpen in de eerste Franse
godsdienstoorlog, waarbij Engelse troepen Le Havre bezetten,
leidde niet tot de gehoopte terugwinning van Calais. Hierna werd
Elizabeths aandacht jarenlang op Schotland gericht. De Schotse
koningin Maria Stuart, rooms-katholiek en in conflict met de
protestantse burgerij, moest in 1568 naar Engeland vluchten
onder zware verdenking van moord op haar tweede man, Darnley.
Elizabeth wees haar een gedwongen verblijfplaats in het noorden
van Engeland aan en was bijna twintig jaar aan het dubben hoe
zij deze gevangen tegenstandster, die bovendien aanspraken op de
Engelse troon deed gelden, moest behandelen.
In de buitenlandse politiek schipperde zij voortdurend tussen
een Franse en een Spaanse koers. Noch de opstand van
rooms-katholieke edelen in Noord-Engeland in 1569, noch die van
de geuzen in de Nederlanden in 1572, noch de in protestantse zin
werkende invloed van haar gunsteling Leicester en haar
secretaris van staat Walsingham konden haar ertoe brengen haar
koers te herzien. Soms leende zij het oor aan Oranje en gaf hem
wat steun in geld en troepen, maar altijd minder dan gevraagd
werd, om de Spanjaarden te ontzien. Wel werden sinds de
rooms-katholieke opstand van 1569 en Elizabeths excommunicatie
door paus Pius V in 1570 strenge wetten tegen de
rooms-katholieken uitgevaardigd, maar tot vervolgingen
overeenkomstig die wetten kwam het pas na 1581, toen de
politieke koers duidelijk anti-Spaans werd.
Natuurlijk was de keuze van een echtgenoot voor Elizabeth van
het begin van haar regering af een belangrijk punt geweest. Het
parlement drong krachtig op een huwelijk aan, vooral omdat de
troonopvolging onzeker was en de kandidaat met de meeste rechten
juist Maria Stuart was, van wier troonsbestijging niets dan
ellende te verwachten viel. Elizabeth, die psychisch en naar wel
wordt aangenomen ook fysiek niet geschikt was voor het huwelijk,
nam de zaak niet serieus (ook niet haar verloving met de hertog
van Anjou in 1581, haar laatste poging in de richting van een
huwelijk).
In 1585 koos Elizabeth eindelijk definitief partij tegen Spanje,
als gevolg enerzijds van de zeeroofachtige ondernemingen van
haar admiraals Drake en Hawkins, en anderzijds van het offensief
van Parma tegen de Noordelijke Nederlanden, dat in geval van
slagen een dodelijke dreiging voor Engeland zou hebben betekend.
Bij het Traktaat van Greenwich van 20 aug. 1585 verbond zij zich
tot een beperkte hulp in geld en manschappen aan de opstandige
Nederlanden. Zij stuurde Leicester als gouverneur-generaal en
opperbevelhebber van alle Engelse en Nederlandse troepen naar
Holland, zonder evenwel het haar aangeboden protectoraat, laat
staan de soevereiniteit, te willen aanvaarden. Door Elizabeths
geldgebrek, voorzichtigheid en wispelturigheid, en door de
toenemende wrijvingen tussen Leicester en de Nederlanders had
het verdrag vooralsnog voor Engeland slechts rampzalige
gevolgen. Filips II begon te ijveren voor de bevrijding en
troonsbestijging van Maria Stuart, ten gevolge waarvan Elizabeth
zich in febr. 1587 zeer tegen haar zin genoodzaakt zag haar
mededingster, inmiddels te Fotheringhay opgesloten, te laten
onthoofden. Internationaal was de positie van Engeland nu
gunstiger. De dreiging die van Filips II uitging, verminderde
door de nederlaag van de Spaanse armada en zijn ingrijpen in
Frankrijk. Ter zee bedreigden de Engelse eskaders Spanje met
economische uitputting door het voeren van een handelsoorlog,
m.n. tegen zijn zilvervloten. Ierland werd geheel onderworpen.
De Noordelijke Nederlanden ontwikkelden zich na het vertrek van
Leicester (1587) tot een zelfstandige staat, waardoor de kansen
op een door Spanje beheerst eenheidsrijk in de Nederlanden
vrijwel verdwenen.
Engeland beleefde een tijdperk van grote economische bloei
(handelscompagnie�n, waarin koningin en hof aandeel hadden;
begin van de koloniale expansie), dat samenviel met het gouden
tijdperk van de Engelse letterkunde. Dichters als Shakespeare,
Marlowe en Spenser en wijsgeren als Francis Bacon zetten de
regering van hun uiterst populaire vorstin, die zelf in
cultureel opzicht zeer ge�nteresseerd was, onvergankelijke
luister bij. Na de dood van Walsingham in 1590 en van Burghley
in 1598 trad de zoon van de laatste, Robert Cecil, als
voornaamste minister op. Tegenover hem stond als hoofd van de
oorlogspartij de nieuwe gunsteling van Elizabeth, Essex, wiens
eigenmachtig optreden bij het dempen van een opstand in Ierland
en daarop volgende bestraffing (executie in febr. 1601) een
donkere schaduw op de laatste levensjaren van de koningin
wierpen. Het grote probleem van deze periode was weer de
troonopvolging, waarover Elizabeth geen duidelijke regeling
wenste te treffen, al liet zij doorschemeren dat de opvolging
van de zoon van Maria Stuart, koning Jacobus VI van Schotland,
haar rechtmatig leek. Dank zij Robert Cecil verliep die
opvolging zonder moeilijkheden.