Europees konijn
Groep : op het land levende
zoogdieren
Het
zich snel voortplantende Europees konijn loop
voorop in het overlevingsspel. Het past zich aan
verschillende leefgebieden aan, is geen
veeleisende eter en leeft in complexe groepen
onder de grond. In landen waar hij niet inheems
is, heeft hij andere dieren en de plantengroei
aldaar in de problemen gebracht.
Het Europees konijn leeft meestal in groepen in
leefgebieden zoals open weiden en grasland, aan
de rand van akkerland, in het bos, op een droge
zanderige bodem en in de duinen. Hoe meer
konijnen, hoe dichter bevolkt het leefgebied.
Het zijn nachtdieren, die overdag meestal in
holen onder de grond verblijven en alleen
tijdens de schemering te voorschijn komen. Bij
een dunbevolkte populatie kan een hol een
eenvoudige korte tunnel zijn waar ��n paar in
woont. Meestal echter graven ze ingewikkelde
netwerken van tunnels en vluchtgangen met zo'n
zestig verschillende ingangen. Daarin leven
sociale groepen met hooguit dertig volwassen
dieren, waaronder veel zwangere vrouwtjes. De
groepen kennen een strikte hi�rarchie. De holen
dienen als veilige schuilplaats, zodat ze in
open land en ander onbeschermd gebied kunnen
leven en zich voortplanten.
Het Europees konijn plant zich rijkelijk voort.
De rammelaar (het mannetje) volgt een moerkonijn
(vrouwtje), waarbij hij met zijn staart zwaait
en ongewild urineert. Na de paring graaft het
moerkonijn ver van het hoofdhol een hol, dat ze
met gras en borsthaar uit de vacht bekleedt. Per
jaar krijgt een moerkonijn dertig tot veertig
jongen in zo'n zes worpen. Bij een dichtbevolkte
populatie en beperkt voedsel kan daarvan echter
wel zestig procent in de baarmoeder sterven en
weer door haar lichaam worden opgenomen. Met
vier weken zijn de jongen gespeend en
onafhankelijk.
Konijnen zijn herbivoren of planteneters die
onder meer gras, klaver, granen, knolgewassen en
kruiden eten. Ze leven graag in de buurt van
voedselvoorraden, vandaar dat hun hol vaak in
een heg vlakbij een akker of weiland zit. In de
winter eten ze boomschors als de andere
voedselbronnen met sneeuw bedekt zijn. Ze eten
bij voorkeur bij zonsop- en zonsondergang, en
hebben een effici�nte spijsvertering.
In de jaren vijftig van de twintigste eeuw
leidde het myxomatosevirus binnen twee jaar tot
de uitroeiing van 99 procent van de
konijnenpopulatie in Groot-Brittanni�. Sindsdien
trad resistentie op en neemt het aantal konijnen
weer toe. In heel Europa worden konijnen, ook al
brengen ze schade aan de gewassen toe, als
waardevol wild gezien. In andere delen van de
wereld echter worden ze vaak als ongedierte
beschouwd.
|