De
evolutie van zeezoogdieren
Hoe is deze aanpassing tot stand
gekomen ? Samengepakt op het drietiende deel van
de wereld dat land wordt genoemd, elkaar fel
beconcurrerend om voedsel en leefruimte, vinden
landzoogdieren dicht bij zee vaak gunstige
plaatsen om te leven. Kusten en riviermondingen
bezitten vaak een rijke plantengroei en een
grote verscheidenheid aan dierlijk voedsel, die
gemakkelijk bereikbaar zijn voor de
landzoogdieren die er geen bezwaar tegen hebben
nat te worden.
Zo zijn waarschijnlijk de voorzaten van de
moderne zeezoogdieren tot het leven in zee
gekomen. Ijsberen en zeeotters laten zien hoe
het begin geweest kan zijn. Zeeotters vormen de
marine tak van een groep vleesetende dieren die
al lang in meren en stromen leven. Net als hun
zoetwater-verwant, houden de zeeotters -
figuurlijk gesproken - minstens ��n poot op het
land. Zij zwemmen en duiken goed, maar kunnen
met hun zwemvliespoten ook rennen, lopen en over
rotsen klauteren en zij komen aan land om jongen
te werpen. De pels en de onderhuidse vetlaag
helpen ze warm te houden in koud water, en maken
ze ook geschikt voor het leven in koude
klimaten, waar minder concurrerende roofdieren
en andere mededingers zijn en de kusten meestal
voedselrijker. Actieve vleeseters als ze zijn
met sterke tanden en intelligent, leven ze vlak
bij de kust en vinden hun voedsel voornamelijk
op de zeebodem. Zeventig tot honderd miljoen
jaar geleden, toen als zodanig herkenbare
voorzaten van de moderne zoogdieren - zowel te
land als te water - verschenen, waren er
soortgelijke gunstige omstandigheden voor
kustbewoners.
De vleesetende landzoogdieren waren al tot bloei
gekomen en begonnen over te gaan tot
waterbewoning; onder hen waren de voorouders van
de robben, een groep die veel mee zeebewoner is
geworden dan zeeotters. Fossiel is van de robben
maar weinig bekend. De vroegst bekende
fossielen, daterend uit het Vroeg- of
Midden-Mioceen van ongeveer twintig miljoen jaar
geleden, tonen aan dat de rente families toen al
aanwezig waren en konden bogen op een lange
stamboom als half-waterbewoners.
De eerste robben waren beerachtig, of
otterachtig, of beide; terwijl ze een zekere
geschiktheid behielden om zich te land te
bewegen, verwierven hun afstammelingen
bedrevenheid in zwemmen en duiken en voldoende
behendigheid om bewegende prooi in het water te
vangen.
De recente robbesoorten kunnen weken of maanden
aan ��n stuk op zee doorbrengen, maar keren toch
minstens eens per jaar terug naar het land om
jongen te werpen; ook komen zij aan land om te
slapen en te luieren.
Hoewel oorspronkelijk bewoners van koele,
noordelijke klimaten, bleven zij waar zij waren
toen de Ijstijd intense koude naar de
poolstreken bracht; veel soorten leven in de
koudste wateren ter wereld en trekken op
drijfijs in plaats van op land. Hoewel ze
vlugger zijn in het water dan daarbuiten, kunnen
zij zich ook snel voortbewegen in de sneeuw of
op zandige stranden. Een voor zijn leven
rennende pelsrob kan zich sneller over keien
verplaatsen dan een mens en zelfs sneller
klauteren op ruige klippen.
In de tijd dat de robben zich ontwikkelden tot
vissende kustbewoners, hadden de walvissen zich
al gevestigd in diepere wateren. De oudste
bekende walvisfossielen (Archaeoceti) dateren
van vijftig tot zestig miljoen jaar oude
afzettingen uit het Vroege en het Midden-Eoceen.
Als volkomen waterdieren, verspreid over de hele
wereld, hadden de archaeoceten langgerekte
lichamen en gereduceerde ledematen, met
neusgaten bovenop de schedel. Zij stammen
waarschijnlijk af van aan de kust levende
vleesetende voorouders van het Vroeg-Eoceen of
daarvoor. Archaeoceten zijn een 25 miljoen jaar
geleden verdwenen, onder achterlating van twee
recente groepen, de Baardwalvissen of
Mystacoceti en de Tandwalvissen of Odontoceti.
De Zeekoeien, een veel kleinere orde van
plantenetende zeezoogdieren, zijn wat hun
ontwikkelingsgeschiedenis betreft te vergelijken
met de walvissen. Zij hebben gemeenschappelijke
voorouders met de olifanten, maar waren in het
Eoceen al volkomen waterdieren geworden en zijn
in de loop van tijd maar weinig veranderd.
Voorheen kwamen ze over de hele wereld verspreid
voor, maar nu alleen nog vooral in warme
wateren.
|