Rubriek :
Historische figuren
Felix Mendelssohn
zich noemende
Mendelssohn-Bartholdy (Hamburg 3 febr. 1809 - Leipzig 4 nov.
1847), componist, dirigent, pianist en organist, kleinzoon van
Moses, kreeg piano-onderricht van zijn moeder, Lea Salomon, en
van L. Berger, leerde viool spelen bij Hennings en studeerde
muziektheorie bij Karl Zelter in Berlijn. Als 9-jarige trad hij
voor het eerst op als pianist en vier jaar later componeerde hij
zijn eerste kwartetten en een magnificat voor koor en orkest; in
1824 schreef hij zijn eerste in de offici�le werkenopgave
opgenomen symfonie (in c, opus 11). Zijn begaafdheid werd in het
ouderlijk huis zorgvuldig gecultiveerd, waarbij zijn
gezichtskring geenszins werd beperkt tot de muziek: hij
beheerste vier talen en was goed op de hoogte van literatuur,
geschiedenis, filosofie en schilderkunst. Bovendien stelde zijn
vader hem een klein eigen orkest ter beschikking, waardoor hij
de gelegenheid kreeg zijn composities dadelijk zelf te horen en
zich ook als dirigent te bekwamen.
In 1821 leerde hij Carl Maria von Weber kennen, voor wie hij
grote bewondering koesterde, en in hetzelfde jaar ontmoette hij
Goethe, die hem sedertdien met vaderlijke belangstelling
bejegende. Mendelssohn was zeventien jaar, toen hij zijn eerste
repertoirestuk componeerde, de ouverture Ein Sommernachtstraum
bij Shakespeares toneelstuk; hij was twintig jaar, toen hij erin
slaagde een - door hem zelf gedirigeerde - uitvoering door te
zetten van Matth�us Passion, van Bach, die na diens dood in de
vergetelheid was geraakt.
In 1829 reisde hij naar Schotland; de muzikale neerslag van deze
reis vormt zijn Hebriden-ouverture (ook genoemd Die Fingalsh�hle,
1830, omgewerkt 1832); tussen 1830 en 1832 reisde hij door
Itali� (Italiaanse symfonie, nr. 4, 1833), naar Parijs en naar
Londen, van waaruit zijn roem als componist zich verbreidde. In
1833 leidde hij de Rheinische Musikfeste in D�sseldorf, wat zijn
benoeming tot stedelijk muziekdirecteur aldaar tot gevolg had
(tot 1834). In 1835 werd hij dirigent van de
Gewandhaus-concerten te Leipzig, welke instelling door hem
wereldvermaardheid kreeg (hij voerde er de traditionele
orkestopstelling in), evenals het later (1843) mede door hem
aldaar opgerichte conservatorium, waarvan hij tot zijn dood
directeur was; hier hadden o.a. de eerste uitvoeringen van zijn
Schotse symfonie, nr. 3 (1842) en van zijn vioolconcert in e
(1844) plaats. De universiteit van Leipzig verleende hem in 1836
een eredoctoraat. In 1837 huwde Mendelssohn C�cile Jeanrenaud,
uit welk huwelijk vijf kinderen werden geboren. Tussen 1841 en
1845 werkte hij enkele malen voor koning Frederik Willem IV in
Berlijn, waar hij o.a. (15 jaar na de ouverture) de toneelmuziek
bij Shakespeares Midsummernight's dream schreef en waar hij voor
het kathedraalkoor cantates op psalmteksten schreef. De
overmatige inspanning die hij van zichzelf vergde, ondermijnde
echter op den duur zijn gezondheid; het overlijden van zijn
lievelingszuster, de muzikaal uiterst begaafde Fanny, verhaastte
zijn dood.
Mendelssohns muziek is een beminnelijke weerspiegeling van een
gelukkige, evenwichtige en fantasierijke persoonlijkheid. De
romantische gevoeligheid ervan neigt, vooral in sommige van de
Lieder ohne Worte (voor piano), naar sentimentaliteit, maar zijn
beste werken behoren door hun vormkwaliteit, hun verfijnde
coloriet en natuurlijkheid van expressie tot de populaire
repertoirestukken. In zijn scherzi schiep hij een eigen,
meesterlijk genre. Hij werd be�nvloed door het werk van Wolfgang
Amadeus Mozart, Bach en H�ndel. In korte tijd ontwikkelde hij op
zeer jonge leeftijd echter een eigen, lyrische stijl (minder
revolutionair dan het late werk van Beethoven), die kan worden
gekarakteriseerd als romantisch-classicistisch. Typerend is het
in alle genres voorkomende liedkarakter van de thematiek. In
zijn werk spelen buitenmuzikale, met name literaire invloeden
een belangrijke rol. Zijn oeuvre omvat nagenoeg het gehele
terrein der compositiegenres. De muziekafdeling van de Deutsche
Staatsbibliothek (Berlijn) bewaart zijn muzikale nalatenschap
(na 1945 nog 42 delen; een deel van de persoonlijke nalatenschap
wordt bewaard in de universiteitsbibliotheek van Oxford.