De
fint
De
fint of Alosa fallax.
Beschrijving
Rugvin met 18-21 vinstralen; anaalvin met 19-27;
60-70 schubben van kop tot staartvin.
Blauwgrijze rug met goudbruine kop, zilverwitte
flanken en buik.
Afhankelijk van de lengte van de vis, 40-60
aanhangsels aan de eerste kieuwboog. Hoog op de
schouder een rij van ��n tot acht donkere
vlekken of stippen die echter niet altijd
aanwezig zijn. Ogen met doorzichtig vlies
bedekt.
Finten trekken niet zo hoog de rivieren op als
elften. Het voorplantingssucces van finten hangt
nauw samen met de watertemperatuur. Hoge
watertemperaturen in het late voorjaar en in de
vroege zomer zijn gunstig. Als de
watertemperatuur boven elf graden Celsius komt,
trekken ze grote rivieren op, maar nooit verder
dan de 200 meter hoogtelijn. Ze paaien bij een
watertemperatuur tussen de 18 en de 22 graden
Celsius. Tijdens de paaitrek blijven ze - in
tegenstelling tot elften - plankton en grote
insecten eten.
Lengte
60 cm.
Verspreiding
Noordoost-Atlantische Oceaan, Noordzee en
Oostzee. Langs onze kust minder algemeen, in
zeegaten vaak scholen jonge exemplaren.
Beduidend minder talrijk in zoet water.
|